Israëls toekomst
Jeremia 31:10b
„Hij Die Israël verstrooid heeft, zal hem weder vergaderen, en hem bewaren als een herder zijn kudde.”
Ik zou graag benadrukken dat Gods handelingen met Joden en christenen afzonderlijk geheel en al dezelfde zijn. Waartegen ik protesteer is de gewoonte om duidelijke uitspraken in Gods Woord wat betreft de toekomst van de Joodse natie te vergeestelijken, en ook om de volheid van die beloften uitsluitend van toepassing te doen zijn op de christenen.
Die gewoonte wordt in geen enkel opzicht gewettigd door de Schrift, en heeft een lange, droevige nasleep. Waar vinden we een bewijs in het Nieuwe Testament dat het woord ”Israël” op iemand anders kan worden toegepast dan alleen op de natie Israël?
Ik weet er geen te vinden. Integendeel, ik bemerk dat wanneer de apostel Paulus oudtestamentische profetieën aanhaalt, hij heel sterk aarzelt om teksten aan te halen die specifiek het woord ”heidenen” gebruiken.
Vaak wordt ons in het Nieuwe Testament verteld dat onder het Evangelie heidenen „mede-erfgenamen en mededeelgenoten Zijner belofte zijn”, evenals gelovige Joden. Dat gelovige heidenen ook Israëlieten genaamd kunnen worden, vind ik nergens terug.
J. C. Ryle, predikant te Stradbroke (”Profetie en gebed voor de bekering van Israël”, 1879)