Kerk & religie

Caspar Coolhaes wilde diversiteit in de kerk

Waar er in de protestantse kerk een grote mate van diversiteit bestond en de overheid grote zeggenschap had in onder andere de tucht, voelde ds. Caspar Coolhaes zich thuis. De van oorsprong Duitse predikant, die later naar Nederland kwam, probeerde dit ideaal te realiseren in Leiden, waar hij de gemeente diende. Coolhaes staat daarmee vooraan in de rij van ”voorlopers van de remonstranten”.

dr. Harm Veldman
2 March 2018 18:43Gewijzigd op 17 November 2020 03:28
Caspar Coolhaes kwam in Leiden in conflict met de kerkelijke gemeente. beeld RD, Henk Visscher
Caspar Coolhaes kwam in Leiden in conflict met de kerkelijke gemeente. beeld RD, Henk Visscher

Evenals van meer tijdgenoten kan men van Caspar Janszoon Coolhaes niet exact vermelden wanneer hij het levenslicht zag. Vermoedelijk op 24 januari omstreeks het jaar 1535. Hij had rijke roomse ouders die in Keulen woonden. Caspar studeerde daar aan het gymnasium, waar rector Johannes Monheim zich als christelijk humanist steeds sterker door de reformatoren aangesproken voelde. In 1560 gaf deze een catechismus uit, opgebouwd uit elf dialogen, geïnspireerd door Luthers leer en de ”Institutie” van Calvijn.

Caspar werd monnik bij de kartuizer orde, maar omstreeks 1560 stapte hij over naar de Reformatie. Wellicht een gevolg van zijn vorming bij docent Monheim. Als prediker trok hij rond in de Rijnstreek. In 1564 werd hij gereformeerd predikant te Siegen en in het Wonderjaar 1566 preekte hij in Deventer, tot mei 1567. Toen landvoogd Alva kwam, diende Coolhaes weer in Duitsland. In 1573 kwam hij terug in Nederland en werd hij verbonden aan de gemeente in Leiden, tot zijn afzetting in 1582. In 1590 bestonden zijn belangrijkste inkomsten uit de opbrengst van een destilleerderij in Amsterdam. Daarnaast bleef hij actief met het schrijven van pamfletten.

In de jaren 60 was Coolhaes getrouwd met Grietje Casparsdochter uit Koblenz; ze kregen zeventien kinderen, van wie er slechts vijf volwassen werden.

Conflicten

De loopbaan van Coolhaes werd gekenmerkt door een reeks van conflicten. Het eerste treffen vond plaats in Essen, waar hij verzeild raakte in felle onenigheden tussen lutheranen en calvinisten. Omdat hij tot de laatste groep behoorde, werd hij door de lutheranen gedwongen om te vertrekken. Maar voor het zover was, was er in 1568 sprake van het voor Nederlandse kerken belangrijke Convent van Wesel. Of er daadwerkelijk een onofficiële samenkomst van gereformeerden van Nederlandsen huize heeft plaatsgevonden, staat intussen ter discussie. Een feit is dat er destijds in Wesel een document werd opgesteld waarin een voorstel werd gedaan met betrekking tot de orde in het toekomstige gereformeerde kerkelijke leven. Over Coolhaes’ rol daarin is weinig bekend, maar onder het document staat zijn naam als nummer 21 van de ruim 60 namen: ”Casparus Coelaes”.

Na Wesel zette hij zijn werk voort in de Palts, waar de gereformeerde keurvorst Frederik III regeerde. Na diens overlijden volgde een luthers familielid hem op, maar op dat moment vertoefde Coolhaes al in de Nederlanden. Toen hij in mei 1574 een beroep kreeg van de kerk in Leiden, kon hij de stad niet in vanwege het beleg door de Spanjaarden. Tot aan de bevrijding van Leiden bleef hij in Rotterdam en Delft. Op 3 oktober 1574 werd het Spaanse beleg afgebroken, waarna het bijna uitgehongerde Leiden zich kon voeden met haring en wittebrood. Op die dag arriveerde Coolhaes in de stad.

Leiden in last

Met de stichting van de universiteit van Leiden in februari 1575 –een geschenk van prins Willem van Oranje– begon een nieuwe fase. Coolhaes werd gevraagd de officiële opening te verrichten door de inwijdingsrede te houden; hij sprak over de lofprijzing van de hoogheilige theologie. Vervolgens werd hem ook gevraagd tijdelijk te dienen als hoogleraar. Ook op dat verzoek ging hij in en hij werd daarmee de eerste docent theologie van Leiden. Coolhaes gaf colleges over Paulus’ brief aan de Galaten.

Maar na enkele jaren was Leiden in last. Coolhaes meende namelijk dat de stadsregering macht had om de samenstelling van de kerkenraad te bepalen. Predikanten waren volgens hem dienaren van de overheid.

De Leidse dominee Pieter Cornelisz was het daarmee beslist niet eens: hij zag de kerk als een instituut met eigen op de Bijbel gegronde regelingen. Het enige waartoe de overheid verplicht was, betrof de bescherming en het financiële onderhoud van de kerk. Een botsing tussen de twee predikanten volgde.

De kerkenraad stelde 24 nieuwe ambtsdragers aan, maar vroeg daarvoor uiteraard geen toestemming aan de stadsraad. Toen de stadsregering met een eigen plan kwam, weigerde de kerkenraad daaraan mee te werken. Het liep erop uit dat van de 24 door de kerkenraad benoemde leden er 22 weigerden te dienen onder de voorwaarden van de overheid.

Daarop benoemde de stadsraad, op aanwijzen van Coolhaes (!), 22 nieuwe ambtsdragers. Maar het overgrote deel van de kerkelijke gemeente stemde hiermee niet in en stond achter Pieter Cornelisz. Deze weigerde in de door de stadsraad gevormde kerkenraad zitting te nemen. Dat leidde tot zijn afzetting door de stadsraad op 6 mei 1579. Willem van Oranje steunde de gereformeerde predikant. Een bemiddelingspoging bood slechts tijdelijk enig soelaas.

Overheid in actie

Toen greep de provinciale overheid in. Coolhaes werd door de Staten op het matje geroepen. Hij moest toegeven dat hij grote fouten had gemaakt door het kerkelijk beleid van de stadsraad te steunen. Hij ging er zelfs mee akkoord dat zijn collega Pieter Cornelisz in diens ambt werd hersteld – mits deze ook schuld bekende. Maar dat voorstel kreeg geen goedkeuring.

Nu grepen de Staten verder in: Coolhaes werd geschorst. Toen bleek dat hij slechts voor een deel instemde met de kerkleer. De leer van verkiezing en verwerping was volgens hem niet Bijbels. Kort daarna stelde hij dat de hel niet echt was, maar alleen bestond uit „de angst van het geweten.” Hij stond heel dicht bij de leer van de alverzoening: het is alle mensen gegeven om de genade van Christus te aanvaarden. Dat men deze ideeën in de kerken aanvaardde, was Coolhaes’ grote wens: hoe meer diversiteit, hoe beter.

In 1581 werd de zaak-Coolhaes behandeld op de nationale synode van Middelburg. Coolhaes werd veroordeeld, maar bleef actief in Leiden, waar hij nog jaren zijn traktement kreeg.

Hij stierf in Amsterdam op 15 januari 1615. De remonstranten verloren in hem een overtuigde medestander, wiens opvattingen waren doorgedrongen tot in vele pastorieën van gereformeerde predikanten.

Dit is het eerste deel in een vierluik over voorlopers van de remonstranten, als opmaat naar de herdenking van de synode van Dordrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer