Europees Hof: Rechter mag zich niet mengen in kerkelijke rechtsgang
De burgerlijke rechter mag zich in beginsel niet mengen in de interne kerkelijke rechtsgang. Dat oordeelde het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) donderdag in de kwestie van een predikant die door de Hongaars-Gereformeerde Kerk was afgezet.
De man stapte nog voor zijn afzetting in 2006 meermalen naar de burgerlijke rechter om zijn ontslag aan te vechten en een schadevergoeding te eisen. Keer op keer moest hij echter bakzeil halen. Eerst bij de Hongaarse rechter, die op grond van de scheiding van kerk en staat de kwestie niet in behandeling wilde nemen. Daarna bij het Hongaarse hooggerechtshof, dat stelde dat de lagere rechter de predikant terecht had verwezen naar de interne kerkelijke rechtsgang. Eind 2015 stelde de kleine kamer van het EHRM hem in het ongelijk. Dat oordeel is nu bevestigd door de grote kamer van het Hof, die bestaat uit zeventien rechters.
Volgens het Hof moet de staat het aan de kerk overlaten om een oordeel te vellen in de kwestie, op basis van de vrijheid van godsdienst en het belang van de autonomie van kerken.
De klager, Károly Nagy, was predikant in de Hongaars-Gereformeerde Kerk. Als gevolg van kerkelijke tuchtmaatregelen werd hij op 1 mei 2006 uit zijn ambt gezet. Nagy kwam in juni 2005 in opspraak. Hij zou ervoor verantwoordelijk zijn geweest dat een christelijke school in een lokale krant beschuldigd werd van het ontvangen van illegale overheidssubsidie. Daarop werd hij geschorst en later afgezet. Het beroep dat de predikant hier tegen aantekende, werd afgewezen door het beroepsorgaan van de Hongaars-Gereformeerde Kerk.
Dat nu ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van mening is dat de predikant met zijn klachten niet bij de burgerlijke rechter maar bij de kerk moet zijn, is terug te voeren op de beroepsbrief op basis waarvan Nagy indertijd aan zijn gemeente is verbonden. Daarin zijn volgens het Hof de rechtspositie en de plichten van de predikant vastgelegd.
Met het aannemen van het beroep bevestigde de predikant dat tussen hem en de kerkenraad een relatie ontstond voor het verlenen van pastorale diensten, binnen de door de kerkorde gestelde regels. Dat is wat anders dan een arbeidsovereenkomst volgens het burgerlijk recht, concludeert het Hof. Daar is bij predikanten in principe geen sprake van.
Prof. mr. dr. F. T. Oldenhuis, hoogleraar religie en recht aan de Rijksuniversiteit Groningen, vindt de uitspraak van het EHRM „niet opzienbarend.” Volgens hem gaat hier een oude regel op: als er binnen kerken conflicten zijn over arbeid, materiële of geestelijke zaken, dan moet eerst de kerkelijke rechtsgang worden gevolgd.
„De uitspraak sluit aan bij het Nederlandse rechtssysteem: in beginsel moet je het kerkelijk recht volgen. Er zijn uitzonderingen, bijvoorbeeld als elementair Nederlands recht is geschonden. Burgerlijke rechter en strafrechter blijven dan „op de wagen.” Denk aan (seksueel) misbruik, grove belediging of het schenden van het beginsel van hoor of wederhoor. Ook in spoedeisende zaken staat de weg naar de burgerlijke rechter open.