Nieuw hart
Johannes 3:3
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Tenzij dat iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.”
U wordt terstond gewaar een stem, een stem van geween (Jeremia 31:18). Tevoren hoorde men daar niets van. Het was alles ijdel, en men ging zorgeloos daarheen. Nu roept men, nu kermt men over zijn zonden en ongerechtigheden. Het is: „ik verga” (Lukas 15:17). Er is een teder gevoel. Men heeft nu een vlezen hart gekregen, daar men eerst een stenen hart had. Zo belooft de Heere in Ezechiël 36:26-27: „Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlezen hart geven.”
Men was tot die tijd toe ongevoelig (Efeze 4:19). Maar nu is het vanbinnen zo teer. Men heeft met Josia een week hart (2 Koningen 22:19). Daar is een opening van het gezicht. Ach, hoe blind is men, zolang men niet vernieuwd wordt door Gods Geest! Maar die Geest wordt voor die zielen een ogenzalf, waardoor ze beginnen te zien (Openbaring 3:18). Ze krijgen verlichte ogen des verstands (Efeze 1:18). Immers, zo wordt dit genadewerk beschreven: om hun ogen te openen, en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, zo zegt Paulus (Handelingen 26:18).
De Zaligmaker zegt dat men dit Koninkrijk van God niet kan zien, tenzij men wederom geboren wordt. In vers 5 zegt Hij: „Hij kan in het Koninkrijk van God niet ingaan.” Het is de stijl van Gods Geest, zowel in de Schriften van het Oude als van het Nieuwe Testament, iets te zien, iets te genieten, te bezitten, te hebben en uit te drukken.
Nicolaas Simons van Leeuwarden, lekentheoloog te Amsterdam
(”De wedergeboren christen”, 1718)