Oud-topsporter Kromdijk: Hoop op vernieuwing kerk leidde tot doorbraak
De Partij van de Arbeid (PvdA) kelderde recent aanzienlijk qua zetelaantal in de Tweede Kamer. Maar de verkiezingsuitslag in mei 1946 was geen minder grote teleurstelling. De zogeheten doorbraak zou de dat jaar opgerichte partij christenen en niet-christenen moeten verenigen. De drie confessionele partijen konden hun machtspositie uit de jaren dertig echter handhaven.
Peter Kromdijk (30) beschrijft in zijn proefschrift ”Eenheid in verscheidenheid. Doorbraak in de Nederlandse Hervormde Kerk en de samenleving tijdens het interbellum” (uitg. Verloren, Hilversum) de theologische wortels van de doorbraak in de periode tussen de beide oorlogen. Vrijdag promoveerde hij aan de Vrije Universiteit Amsterdam.
Kromdijk laat zien dat de doorbraakbeweging in eerste instantie niet over de politiek ging, maar over de kerk en de samenleving. „De kerk had te lijden aan inboeting van haar moreel gezag na de Eerste Wereldoorlog. De samenleving moest vernieuwd worden, en daarvoor was het nodig dat er meer maatschappelijke en kerkelijke eenheid kwam. De Nederlandse Hervormde Kerk voelde zich in haar rol als volkskerk bedreigd na de uitkomsten van de volkstelling van 1930, waaruit bleek dat zij 7 procent van haar leden had verloren. Zij kende veruit het grootste ledenverlies van alle kerken, wat een extra noodzaak betekende om de kerk te vernieuwen en op te bouwen als de volkskerk die zij eigenlijk zou moeten zijn.”
Al koesterden de aanhangers van de doorbraak een progressieve mentaliteit, het ging hun vooral om een theologische identiteit. „Doorbraak was voor de Tweede Wereldoorlog geen politieke keuze. De meeste christenen die lid werden van de Sociaaldemocratische Arbeiderspartij (SDAP) of later de PvdA, werden dat pas tijdens of na de Tweede Wereldoorlog. Die stap werd dus voor 1940 nog niet gezet. Wel zochten ze contact met andersdenkenden, dachten in termen van eenheid en protesteerden tegen het vereenzelvigen van christelijke politiek met rechtse politiek.”
Kromdijk ontdekte dat de ”doorbrekers”, zoals hij hen noemt, geen afgebakende groep vormden, vooral doordat zij zelf principiële bezwaren hadden tegen groeps- en partijvorming. Zij verzetten zich hevig tegen de gedachte dat het christendom in een partij gevangen kon worden. De doorbrekers waren een open gezelschap. Vandaar dat de promovendus veel aandacht besteedt aan de individuele vertegenwoordigers, zoals W. Banning, J. J. Buskes, K. H. Miskotte, J. Koopmans, H. Kraemer, G. van der Leeuw, J. Eijkman en Ph. A. Kohnstamm.
Kromdijk laat zien hoe de SDAP na 1918 geleidelijk minder marxistisch werd en een bredere ideologische basis kreeg. Leiders als Banning gaven de sociaaldemocratie een levensbeschouwelijke richting mee. Tegelijk bleef in de partij het gevoel heersen dat godsdienstige keuzes losstonden van de politieke praktijk. Dat was niet het geval in de kuyperiaanse wereld, waar de antithese volop bleef leven. Karl Barth kritiseerde daarentegen de christelijke politiek en stelde dat de mens vooral individueel moet handelen naar de richtlijnen van het Evangelie.
Kromdijk promoveerde bij prof. dr. George Harinck. Hij las zijn werk al op de middelbare school voor zijn profielwerkstuk over theoloog dr. J. G. Geelkerken. Het contact verstevigde in zijn studententijd, toen hij actief werd als topsporter in de roeiwereld. Het onderwerp raakt hem ook persoonlijk. „Mijn vader was actief in de PvdA. Ik heb het altijd vreemd geworden dat die duidelijke religieuze achtergrond in deze partij zo snel verdwenen is.”
Kromdijk is blij dat hij zijn studie als buitenpromovendus, „niet gehinderd door reguliere onderzoeksprogramma’s”, heeft kunnen schrijven. „Mijn verleden als topsporter gaf mij de discipline om het doel te bereiken. Het ging mij erom de idee van de doorbraak helder voor het voetlicht te brengen. De doorbraak is veel meer geweest dan het willen doorbreken van de politieke verhoudingen. Voor de doorbrekers tussen de beide wereldoorlogen bestond er geen doorbraak zonder theologie.”