Gevoelige genade
Psalm 119:25
„Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.”
Er is nog een andere levendmaking die al Gods kinderen dagelijks nodig hebben, al zijn ze van hun waarachtige bekering ten volle verzekerd. Ik bedoel de gestaltelijke en gevoelige levendmaking. Een godvruchtige kan geestelijk leven bezitten en toch gevoelig leven missen. Hij kan levend zijn en toch kwijnende en ongevoelig heengaan. Hij kan zijn als de bomen in de winter, die wel sap en wortel hebben, maar noch blad noch vruchten dragen: het kan soms december en januari in zijn hart zijn.
Jazeker, deze afwisselingen van levende en dode gestalten wordt elke ware vrome gedurig gewaar. Nu, dit bedoelt de dichter als hij in de tekst bidt: Maak mij levend. Dit was de behoefte van de ziel van deze man, en het is ook nog de behoefte van al het volk des Heeren, dat het toch niet maar alleen genoeg is om eenmaal zalig te worden, tenzij dat ze ook hier in des Heeren gunst, in Zijn gemeenschap en tot Zijn eer en heerlijkheid leven, in een gevoelige, levende en opgewekte gestalte. In het hart van een mens die Gods Woord leert te geloven, komt ook een ernstig voornemen in de kracht des Heeren om zijn verbond met de wereld en de zonde dadelijk te verbreken en zich aan de zalige God en Zijn dienst te verbinden, wetende dat Christus en Belial niet gelijk in het hart wonen kunnen.
Wulfert Floor, landbouwer te Driebergen
(”Al de eenvoudige oefeningen”, 1914)