Vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit als basiswaarden?
In het onderwijsveld is er enig optimisme over de ruimte die christelijke scholen zullen krijgen om de drie basiswaarden van burgerschapsonderwijs van een christelijke inhoud te voorzien. Ik ben daar niet gerust op.
Het ministerie van Onderwijs stelt in een nota over het wetsvoorstel burgerschapsopdracht: „Het is voor de regering evident dat vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit de drie basiswaarden zijn.” Deze basiswaarden staan niet in de voorgestelde wettekst en zijn derhalve niet juridisch bindend, maar ze vertellen wel hoe de wettekst volgens de regering geïnterpreteerd moet worden. De vraag laat zich stellen hoe evident die basiswaarden zijn en waar ze vandaan komen. Bovendien is het van belang te weten wat die basiswaarden inhouden en of de begrippen op verschillende manieren ingevuld kunnen worden.
De overheid probeert steeds meer zicht en grip te krijgen op het burgerschapsonderwijs. Die tendens is nu al enkele decennia oud. Na de ontzuiling en ontkerkelijking van Nederland ontstond er een debat over de vraag naar de fundering van de maatschappelijke moraal. Eeuwenlang was de christelijke ethiek leidend geweest als het ging om goed burgerschap. Door secularisatie, globalisering en de toegenomen maatschappelijke pluriformiteit ontstond er behoefte aan verduidelijking van de Nederlandse identiteit. Welke opvattingen, gedragingen, waarden en normen horen bij het Nederlanderschap?
Die vraag werd des te actueler toen beleidsmakers geconfronteerd werden met ongezeglijke en onfatsoenlijke burgers. De zogenaamde permissieve samenleving resulteerde in breed gedragen maatschappelijk ongenoegen over het ontbreken van een publieke moraal. En als zo vaak zagen de bestuurders en de politici een sleutelrol voor het onderwijs. Het onderwijs kreeg de taak het ontstane morele vacuüm te vullen.
Onder druk
In het onderwijsveld is er enig optimisme over de ruimte die christelijke scholen krijgen om de drie basiswaarden van een christelijke inhoud te voorzien. Ik ben daar om meerdere redenen niet zo gerust op. In de eerste plaats omdat er al van uitgegaan wordt dat het deze drie basiswaarden (moeten?) zijn. Alleen al de keuze voor deze drie begrippen is bijzonder sturend.Krijgen christelijke scholen de ruimte om andere basiswaarden te formuleren?
Opvallend is dat de door de regering voorgestane basiswaarden grote gelijkenis vertonen met een van de leuzen van de Franse Revolutie: ”Vrijheid, gelijkheid en broederschap”. Die leus bleek niet verkrijgbaar zonder ”Geen God en geen meester”. Dat gegeven zou al de alarmbellen moeten doen rinkelen.
Bovendien zou het erg tegenstrijdig zijn als de overheid allerlei interpretaties van de drie basiswaarden zou toestaan. De basiswaarden worden dan veel te vaag en zijn dan niet meer geschikt om meer zicht en grip op burgerschapsonderwijs te krijgen. Daar komt nog bij dat het zich laat raden dat er in het maatschappelijke en politieke debat weinig begrip zal zijn voor minderheidsstandpunten die een volstrekt andere invulling geven aan burgerschapsonderwijs.
Het recente verleden heeft meerdere voorbeelden geleverd van de intolerantie van de in eigen ogen tolerante meerderheid. Met name religieuze minderheden en hun rechten staan in toenemende mate onder druk. In die maatschappelijke context kan voor het christelijk onderwijs de verleiding erg groot zijn om mee te gaan in het frame van de meerderheid en allerlei concessies te doen aan de eigen identiteit. Dan formuleren we zo voorzichtig mogelijk wat voor ons nog net kan en niet al te veel weerstand oproept bij de buitenwacht. Het gevaar is levensgroot dat we dan vereenzelvigd raken met de meerderheid en dat óók onze genuanceerde teksten niet de toets van de kritiek van politieke correctheid zullen doorstaan.
Sturende keuze
Als er voor mij iets evident is, dan is het wel dat de keuze voor de basiswaarden vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit een bewust sturende keuze is van de overheid. Vrijheid zal opgevat worden als een maximale vrijheid die slechts één uitzondering kent, namelijk zij mag niet botsen met de vrijheid van een ander. Die vrijheid heet tolerant te zijn, maar is op zijn best onverschilligheid ten opzichte van de ander.
Groen van Prinsterer stelde al dat het vrijheidsdrijven zelfs zo ver zal gaan dat men op den duur mensen en groepen zal dwingen om vrij te zijn. Die vrijheidsparadox zien we nu al. De seculiere meerderheid is van mening dat vrijheid alleen toegekend kan worden aan mensen die er verstandig mee kunnen omgaan. De meerderheid beslist dan wat verstandig en toelaatbaar is en zal anderen haar ‘vrijheid’ willen opleggen.
Gelijkwaardigheid is voor velen vooral emancipatorisch van aard. Gelijkheid moet ten koste van alles, zelfs tegen het gezonde verstand en de natuur in, gerealiseerd worden. Het grote seculiere gebod is dat alle levensvormen gelijkwaardig zijn en dat niemand het individu daarin mag hinderen, ook niet de opvoeders, de school of de kerk. Die gelijkheidsgedachte is een grote bedreiging voor de christelijke scholen.
De consequentie van dit denken over vrijheid en gelijkheid is dat de derde basiswaarde, solidariteit, vooral een solidariteit betreft met mensen en groepen die niet al te zeer afwijken van de opvattingen van de meerderheid. In de praktijk zal het heel lastig blijken te zijn om ook solidair te zijn met religieuze minderheidsgroepen met afwijkende meningen.
Niet buigen
Mijn vrees is dan ook dat de wet op burgerschapsonderwijs in de praktijk een uitholling zal zijn van de vrijheid van onderwijs. Hoe verhoudt dit wetsvoorstel zich eigenlijk tot de aangenomen initiatiefwet-Bisschop, Van Meenen en Rog, waarin de bevoegdheden van de onderwijsinspectie duidelijk zijn afgebakend? Mijn oproep aan het christelijk onderwijs is om nog nadrukkelijker onze positie uiteen te zetten. Laten we de moed hebben om te vertellen wat goed christelijk burgerschap is en vooral niet buigen voor de seculiere druk!
De auteur is docent geschiedenis en maatschappijwetenschappen in het voortgezet onderwijs. Hij schreef deze bijdrage namens de VBSO.