Wat anderen doen bepaalt gedrag in coronacrisis
Een week geleden kondigde het kabinet strengere regels aan. Het menselijk gedrag, dát is cruciaal in de bestrijding van het coronavirus, benadrukt de overheid keer op keer. Toch gaat het vaak fout. Hoe komt dat en wat is eraan te doen?
Soms heb je even zin in een feestje. Of trekt een dagje op kantoor meer dan werken op een verlaten zolderkamer. De 1,5 meter wordt 15 centimeter. En die knuffel aan je jarige schoonmoeder moet een keer kunnen.
Niet zo gek, vindt gedragspsycholoog Bob van Dam van D&B gedrag, een bedrijf dat gespecialiseerd is in het bereiken van gedragsverandering. „Onze fundamentele behoeften staan onder druk”, legt hij uit. „De behoefte aan sociaal contact, autonomie, je competent voelen in de samenwerking met collega’s. We hebben dus een groot gevoel van urgentie nodig om de regels van de overheid te blijven volgen, omdat deze constant in strijd zijn met belangrijke behoeften.”
Het aantal besmettingen loopt al weken op. Waarom nam het urgentiegevoel bij veel mensen dan niet toe?
„Dat gevoel hangt af van het risico dat iemand inschat: de angst om zelf ziek te worden of anderen te besmetten. Ook de sociale norm speelt een rol. Hoe meer mensen zich aan de regels houden, hoe duidelijker is wat er van iedereen wordt verwacht. Als bijvoorbeeld meer dan de helft van de mensen een mondkapje draagt in de supermarkt, wordt dat de norm.”
In het begin van de coronacrisis was de steun voor de coronamaatregelen veel groter dan nu. Hoe verklaart u dat dit omsloeg?
„In maart was het virus iets abstracts. Het moest concreet worden. Slaat het virus toe in je omgeving? Zie je de gevolgen ervan dichtbij? In het begin ervaarden Brabanders corona eerder als urgent probleem dan mensen boven de rivieren.”
Zijn mensen die laks omgaan met de regels niet bang genoeg?
„Dat hoeft niet. Angst en onzekerheid zorgden in het begin juist voor veel urgentie. Wie nu niet zo bang is om besmet te raken, is eerder sceptisch over het effect van de maatregelen of teruggevallen in oude gewoonten.”
Volgens Van Dam zijn er drie typen psychologische weerstand. Tegen de afzender: voor deze groep in de samenleving maakt het niet uit wat de overheid zegt. Alleen al omdat de overheid het zegt, zetten ze de hakken in het zand. Tegen de inhoud: deze mensen geloven niet dat de regels effectief bijdragen aan de bestrijding van het virus. Onduidelijkheid over bijvoorbeeld mondkapjes maakt deze groep sceptisch. Tegen verandering: die groep wil wel, maar handelt veelal uit gewoonte.
Welk type weerstand ziet u vooral onder jongeren?
„Bij hen staat vooral de fundamentele behoefte aan sociale verbondenheid enorm onder druk. Het is heel lastig om dat te onderdrukken als je niet bang bent om besmet te raken. Dat hoort bij het laatste type. Al speelt mogelijk ook mee dat ze sceptisch zijn over het effect van hun gedrag. Ze geloven niet zo dat hun handelen bijdraagt aan een groter doel. En daarbij komt dat hun brein nog niet zo ontwikkeld is dat ze zichzelf volledig kunnen reguleren.”
„Hoe meer er op slot zit, hoe meer excessen we zullen zien. Jongeren hebben toch behoefte om samen te komen”, zei de voorzitter van studentenvakbond LSVb. Hebben strenge maatregelen een averechts effect op deze groep?
„Niet per se. Wel zou je moeten kijken aan welke behoeften we nog wel tegemoet kunnen komen. Is het mogelijk dat jongeren toch op een veilige manier samenkomen? Hoe valt dat te organiseren?
Belangrijk is om mensen intrinsiek te motiveren zich aan de regels te houden. Daarom moet je gedrag koppelen aan waarden die ze hoog hebben staan: je naaste beschermen, je eigen gezondheid, de zorg ontlasten. Dat maakt mensen bereid zich aan de regels te houden, omdat ze die dan zelf ook belangrijk vinden.”
Maar niet iedereen ziet de noodzaak in zijn omgeving.
„Je zult daardoor een golfbeweging blijven zien. Stijgt het aantal besmettingen en zijn er meer mensen in je omgeving die ziek worden, dan neemt ook de urgentie toe. Merken we dat er meer ruimte is, dan zijn andere waarden belangrijker.”
Dan moeten er dus eerst slachtoffers vallen?
„Het klinkt cru, maar dat zou wel helpen. Liever ga je op zoek naar een manier om gedragsverandering toch urgent te maken voor mensen. En dat is door in de communicatie mensen te raken met waarden die voor hen belangrijk zijn.”
Kan het soms ook helpen om harde woorden te gebruiken tegen mensen die zeggen: Ik doe niet meer mee?
„Nee, Ruttes uithaal naar voetbalsupporters riep veel weerstand op. Ic-arts Diederik Gommers kon juist op sympathie rekenen, omdat hij begrip toonde voor jongeren van wie de behoeften onder druk staan. Hij veroordeelde niet, maar ging op zoek naar het antwoord op de vraag: waar komt dit vandaan? Als je weet wat iemand drijft, weet je ook welke weerstand hij heeft en kun je daarmee aan de slag.”
In hoeverre beïnvloedt groepsdruk het menselijk gedrag?
„Wat anderen doen, is heel bepalend. Als jij je wilt houden aan die 1,5 meter, maar de meerderheid doet dat niet, is de drempel hoog om daar tegenin te gaan. Veel mensen met een mondkapje in de winkel herinneren je juist aan een sociale norm.”
Hoe verwacht u dat het gaat met ons gedrag na de aanscherpte regelgeving?
„Beter. De meeste mensen zijn bereid zich aan de regels te houden. Maar dan moet iedereen wel weten wat er verwacht wordt. Over mondkapjes en plekken waar je met dertig personen mag samenkomen, was veel onduidelijkheid. Daar heeft de groeiende groep sceptici mee te maken. Wie gedrag wil veranderen, moet concreet zijn in het doel.”
Een verplichting voor mondkapjes zou beter werken dan een advies?
„Dat denk ik wel. Nu is het een dringend advies en zegt de burgemeester van Rotterdam: Als winkelier zou ik mensen zonder mondkapje weigeren. De keuze is aan de ondernemer en dat maakt het heel onduidelijk.
Met een duidelijk doel weten mensen wat er van hen wordt verwacht. De overheid kan ook aan het nadenken zetten: waarom houd jij afstand? Laat mensen daar zelf een antwoord op geven. Dan gaan ze dat gedrag vanzelf koppelen aan een intrinsieke waarde en zijn ze meer bereid zich aan de regels te houden.”