Reformatorisch onderwijs: geïsoleerd én vitaal
”Hoe vitaal is het christelijk onderwijs?” Onder die titel hield ds. P. Mulder
woensdag een lezing tijdens de themadag van hogeschool de Driestar, die dit jaar in het teken stond van het 60-jarig bestaan van de school. Na een schets van het ontstaan en de wordingsgeschiedenis van de hogeschool, kijkt hij kritisch naar het reformatorisch onderwijs, om vervolgens in te gaan op de roeping die het heeft. De laatste twee aspecten van het referaat zijn hieronder afgedrukt. Wanneer nagedacht wordt over de vitaliteit van het christelijk onderwijs op reformatorische grondslag, dan is het mijn bedoeling kort op drie vitale items in te gaan. Eerst kijken we naar het ontstaan en de wordingsgeschiedenis van De Driestar. Vervolgens is bij een gelegenheid als deze enige zelfreflectie niet misplaatst. En uiteraard moeten we ook letten op de roeping die we hebben.
wortels zijn van levensbelang
Het begin van De Driestar ligt in Krabbendijke. In dit Zeeuwse dorp bestond er reeds in de jaren twintig van de vorige eeuw een schoolvereniging die uitging van de plaatselijke Gereformeerde Gemeente. Er was toen ook een openbare, een gereformeerde en een hervormde school op Krabbendijke. Van deze vier scholen telde de Gereformeerde Gemeente-school de meeste leerlingen. De oprichters van deze school werden door verantwoordelijkheidsbesef en idealisme gedreven. Men wilde voor hun kinderen een school waar onderwijs gegeven werd vanuit dezelfde bijbelse grondgedachten als van waaruit de opvoeding thuis gebeurde en zoals vanuit het Woord Gods in de kerk geleerd werd. Aanvankelijk liet men het schoolgebouw op eigen kosten neerzetten, als ook een woning voor het hoofd van de school. De leden van deze gemeente bestonden uit eenvoudige mensen die vaak met moeite in hun levensonderhoud konden voorzien. Maar de financiële lasten voor de school droegen ze in overtuiging.
In 1940 was hoofd van deze school geworden de heer P. Kuijt, voordien onderwijzer in Rotterdam. De heer Kuijt was een idealist. Hij vond niet alleen studeren en ontwikkeling heel belangrijk. Vooral voelde hij zich gedrongen vanuit de vaste beginselen van Gods Woord te werken aan de geestelijke en maatschappelijke vorming van jonge mensen. Daarin was hij gericht op mensen die behoorden tot dezelfde levensbeschouwelijke gezindte als waar hijzelf deel van uitmaakte. Hij was nog maar nauwelijks in Krabbendijke of hij begon avondcursussen voor schoolverlaters te organiseren. In 1941 volgden reeds 133 cursisten zo’n opleiding. Er werden lessen gegeven in Engels, boekhouden, algemene ontwikkeling. Specifiek werd er voor het toen bekende middenstanddiploma opgeleid. Ook werd in 1941 onder de bezielende leiding van de heer Kuijt begonnen met een opleiding voor het mulo-diploma. Deze mulo-opleiding werd in het leven geroepen speciaal voor leerlingen die de Gereformeerde Gemeente lagere school van Krabbendijke doorlopen hadden, maar ook voor jongeren van de Gereformeerde Gemeente lagere scholen in de omgeving. Daartoe was een samenwerkingsvorm aangegaan met de christelijke mulo in Bergen op Zoom. Per 1 april 1944 kwam de mulo-school van de heer Kuijt in aanmerking voor rijkssubsidie. Groot was de verwondering daarover. Er werd een speciale dankstond gehouden in het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente waarin de plaatselijke predikant ds. J. van den Berg voorging.
Maar het idealisme van de heer Kuijt had nog geen einde bereikt. Gedreven als hij was, zette hij zich in voor het opstarten van een onderwijzersopleiding. In Rotterdam, waar hij voorheen werkte, had hij van ds. G.H. Kersten vaak gehoord dat er grote behoefte was aan onderwijzers en onderwijzeressen van eigen signatuur. Die overtuiging was Kuijt ook toegedaan. Het onderwijs aan de kinderen zou gegeven moeten worden door leerkrachten die zelf innerlijk één waren met wat thuis en in de kerk geleerd werd. Het belang van die geestelijke verbondenheid, deed hem ijveren voor een eigen onderwijzersopleiding.
Nu werd in 1944 een noodlijdende onderwijzersopleiding in Bergen op Zoom beëindigd. Studieboeken zouden overgenomen kunnen worden. Ook kwamen in datzelfde jaar de eerste muloleerlingen met hun opleiding klaar. Zo werd onder leiding van de heer Kuijt en met medewerking van alle muloleraren begonnen met de opleiding voor onderwijzer. Zes leerlingen vormden de eerste groep. Ze moesten opgeleid worden voor het staatsexamen, want de school had uiteraard nog geen erkenning, en helemaal nog geen subsidie. Voortvarend werd het werk ter hand genomen. Veel moeilijkheden moesten overwonnen worden. Huisvesting van leerlingen om lessen te volgen was voor de mulo nog steeds een groot probleem; voor de kweekschool evenzeer. Het gebouw van de lagere school werd intensief gebruikt, alsook de ruimten bij de kerk. Al snel kwamen leerlingen naar de kweekschool vanuit allerlei streken van het land. Huisvesting van hen was ook een groot probleem. Men heeft allerlei creatieve oplossingen toegepast. Inwoning in gezinnen, zoals in het gezin Kuijt en bij andere leraren. Er werd een woonboot aangeschaft die als internaat diende. Later werd een mosselpellerij aangekocht. Dat gebouw lag buiten de dijk, maar bood na verbouwing voor de jongens een goede behuizing. Financiële zorgen zijn er jaren lang geweest; als ook het grote probleem om aan bevoegde docenten te komen.
Toch mocht de zaak voortgang hebben. Er werd door kleine mensen gewerkt. Met alle spanningen, feilen en onhebbelijkheden die daaraan verbonden waren. Het waren zondige mensen, die idealisten van het eerste uur. Dat was de menselijke werkelijkheid. Maar temidden van die werkelijkheid kon toch vaak de goede hand en rijke bemoeienis van de Heere als kennelijk opgemerkt worden. Het was een idealistisch werk dat voor grote saamhorigheid zorgde rondom de Driestar. Vooral binnen de kring van de Gereformeerde Gemeente en in nauw aanverwante kerkelijke gemeenten. Er werd meegeleefd, er werd geofferd; dat mag zeker gezegd worden lettend op die tijd, zo net na de oorlog. Er werd meegebeden; dat vooral.
En De Driestar is gebleven; is geworden tot wat zij nu is. Verplaatst van Krabbendijke naar Gouda. Van feitelijk een Gereformeerde Gemeente school geworden tot een school van SGP-signatuur. Erkenning van de minister werd gekregen zodat men voor eigen examens mocht opleiden en niet langer aan de onpersoonlijk staatsexamens hoefde deel te nemen. Enige tijd later kwam men voor subsidie in aanmerking. De grote financiële lasten voor salarissen van docenten, huisvesting en verdere exploitatie die men mede door grote offervaardigheid van de achterban droeg, werden daardoor tot heel andere proporties teruggebracht. Aan al deze, en ook aan andere belangrijke gebeurtenissen zitten evenzovele verhalen. Feitelijk zijn het evenzovele interessante en opmerkelijke geschiedenissen. Maar ik ga ik er nu aan voorbij. De sfeer is kort geschetst. Dat lijkt me net even belangrijk om conclusies en lijnen te trekken vanuit de ontstaansgeschiedenis. Want die bezinning is van wezenlijk belang bij het zestig jarig jubileum en aan de vooravond van een belangrijk fusiegebeuren.
Christelijk onderwijs op reformatorische grondslag had en heeft eigen accenten binnen het geheel van het protestants-christelijk onderwijs. Zo is het bedoeld door de mensen van het eerste uur, nu zo’n zestig jaar geleden. Kuijt c.s. begonnen met de eigen kweekschool in 1944. Te zeggen dat dit vooral was ingegeven door de beginnende emancipatie van de kring, lijkt mij een te activistische duiding. Het is ook een te oppervlakkige en te zeer een door sociologisch denken beïnvloede stelling. Men begeerde leerkrachten die vanuit innerlijke verbondenheid de kinderen van dit volksdeel zouden onderwijzen vanuit de bevindelijk gereformeerde grondslag in het wezenlijke besef van het belang van de vreze des Heeren. Bij de hoofdstroom van het protestants-christelijk onderwijs, vaak door gereformeerden gedomineerd, voelde men zich principieel niet thuis. Want men was innerlijk vreemd aan een geestelijk klimaat waarin soms openlijk, soms min of meer de veronderstelde wedergeboorte en een cultuuroptimisme aangehangen werden. Dit klimaat werd als neo-gereformeerd aangeduid. En het werd principieel afgewezen. Het klimaat van veel door hervormden geleide scholen vond men te vlak, te algemeen en te weinig van de ernst van het leven doortrokken. Wel voelde men geestelijke verwantschap met behoudende hervormd-gereformeerden, maar die waren op veel plaatsen zelf ook weinig actief en weinig op de voorgrond deelnemend. Het geestelijke klimaat van deze eenvoudigen in den lande in en rondom de Gereformeerde Gemeenten kenmerkte zich door grote eerbied voor God en Zijn Woord, diepe afhankelijkheid van de Heere en de bearbeiding door Zijn Geest. Het besef van het verschrikkelijke van de zondeval en de doorwerking daarvan stempelde het denken en het leven ernstig. Men wist dat er een wonder van wedergeboorte plaats moest vinden in een mensenleven wil het goed zijn op reis naar de eeuwigheid. Gods kinderen leefden hun verdorvenheid en doemwaardigheid diep in en mochten uit ondervinding gewagen van de openbaringen van Gods genade in Christus in het persoonlijke zielenleven. De levensstijl was heel eenvoudig; men leefde in hoge mate afgescheiden van de wereld; zeker van het vermaak van de wereld. Men begeerde vooral naar de Heere en Zijn Woord te luisteren en te leven. Gebedsleven kenmerkte zich door eerbied, afhankelijkheid en teerheid. Het hele leven werd gestempeld door het eeuwigheidbesef en het voortdurende gevoel te leven voor Gods aangezicht.
Natuurlijk was niet ieder van deze bevolkingsgroep even geestelijk. Toch mag en moet het geestelijk klimaat naar toonzetting en bedoelen zo getypeerd worden.
Uiteraard staat in dit geestelijk klimaat het Schriftgezag volstrekt buiten discussie. Evenals het absolute gezag van de waarden en normen van Gods Woord. Ook neemt het gezag in gezin, kerk, school en samenleving een duidelijke plaats in. De aardse roeping wordt getrouw uitgevoerd, maar in het besef dat de mens vooral voor de eeuwigheid geschapen is en dat het aardse bestaan een voorbereidingstijd is.
Wanneer wij de blik naar binnen richten, doen we dat niet geïsoleerd maar in samenhang met en tegen de achtergrond van wat er rondom in onze samenleving gebeurt. Want wij leven niet geïsoleerd.
In de loop van de zestig jaar die afgelegd zijn vanaf 1944 tot nu, is de samenleving in snel tempo ontwikkeld en veranderd. De welvaart is enorm toegenomen. De media hebben hun invloed doen gelden. Nederland is een stukje van de wereld geworden, en de wereld is in onze huiskamer en in ons denkpatroon present. Er is een geweldige verschuiving gekomen in het gericht zijn van de mens in het algemeen. Het eeuwigheidsdenken is voor velen vervaagd, of geheel achter de horizon verdwenen. Het hier en nu beheerst het bestaan. Er heeft zich een vérstrekkend proces van ontkerstening voorgedaan. Niet alleen zijn veel kerken leeg geworden en kerkgebouwen afgebroken of van een andere bestemming voorzien. Vooral heeft zich een diepingrijpende verandering in het denken voorgedaan. Dat komt duidelijk tot uitdrukking in verschuivingen op het terrein van waarden en normen. Op dit gebied heeft zich in hoog tempo en op radicale wijze een omwenteling voorgedaan.
Het denken binnen christelijke kring in het algemeen gesproken heeft zich eveneens snel en aardverschuivend ontwikkeld. Enkele typeringen zijn: schriftkritiek, horizontalisering, ethiek waarin de autonome mens een heel grote plaats heeft gekregen.
Rechterflank
Ontwikkelingen op geestelijke terrein en op het gebied van waarden en normen deden zich niet alleen voor buiten de gezindte waartoe wij overwegend behoren. Ook in orthodox-gereformeerde kring hebben zich aanmerkelijke verschuivingen voorgedaan en zijn ontwikkelingen bezig zich te voltrekken. Dat merken we aan de enorme nadruk op het hier en nu die er ook onder ons is, met grote aandacht voor het materiële. Ook in de rechterflank van de gereformeerde gezindte is het eeuwigheidbesef een stuk minder geworden en nemen de geestelijke zaken een veel minder nadrukkelijke en centrale plaats in. De mondigheid van de mens doet zich gelden in school en kerk, in gezin en samenlevingsverbanden. Zeker is dit het geval bij de jongere generatie. Zelfs ontstaan hier en daar rafels aan het absolute en alomvattende schriftgezag. Soms blijkt dat de gedachte dat onze Dordtse Leerregels zuiver bijbels inzicht weergeven, hier en daar aan het wijken is. Evangelische invloeden leiden er in elk geval merkbaar toe dat het accent op de totale onmacht en geestelijke onbekwaamheid van de mens bij sommigen minder schijnt te moeten en te mogen klinken. Noties als de soevereiniteit en de heiligheid van God raken wat naar de achtergrond. Terwijl zaken als de geestelijke activiteit van de mens, van de gelovende mens, zijn verantwoordelijkheid en ook de gewilligheid en de goedheid van God ruimer aandacht krijgen.
In deze context staan wij als gezindte, met onze scholen en onze jongeren. Met onze eigen geschiedenis, ons eigen geestelijk klimaat. Maar niet (meer) geïsoleerd.
Isolement
Het staat er met ons isolement, met ons apart staan, wat tweeslachtig bij. Enerzijds zijn onze kringen veel meer geïsoleerd dan enkele tientallen jaren geleden: eigen scholen, eigen zorginstellingen en tehuizen, eigen krant en bladen, heel wat van onze mensen werken in bedrijven en instellingen die een eigen sfeer hebben of deze enigermate hebben, enzovoort. Onze opvattingen zijn ook veel verder af komen te staan van wat algemeen gangbaar is in Nederland. De SGP is nu veel meer een partij met onbekende, afwijkende en uitzonderlijke standpunten dan zestig jaar geleden. Niet omdat de SGP extremer geworden is, maar omdat het algemene politieke, maatschappelijke denken aanmerkelijk veranderd, opgeschoven is. Meer ontkerstend. Dat geldt inzake kerkelijke, theologische en ethische opvattingen evenzeer. Gelet op de grote stroom van wat met kerkelijk Nederland is aan te duiden, zijn wij veel meer aan de rand terechtgekomen.
De exclusiviteit komt, door de voortgaande uitholling en de doorgaande assimilatie van het overgrote deel van het algemeen christelijke volksdeel, meer tot uitdrukking. Het zal ook steeds moeilijker worden duidelijk te maken wat ons drijft en waarin onze eigenheid ten diepste bestaat. Mogelijk zullen we meer naar gedrag en op uiterlijke kenmerken beoordeeld worden. Overigens is dat niet vreemd, ook niet in historisch licht. Christenen in de eerste eeuwen vielen op, want ze deden niet mee aan volksfeesten, grote sportgebeurtenissen en theatervoorstellingen, de keizercultus en vormen van mensverheerlijking. Ze vielen op, mede omdat ze voor zichzelf strakke ethische normen en waarden hanteerden. Vormen van karikaturale beeldvorming treden dan gemakkelijk op. Deze en dergelijke ontwikkelingen zullen zich versterkt voortzetten, tenminste als wij zorgvuldig het toebetrouwde pand bewaren.
Niet geïsoleerd
Tegelijk leven wij in andere opzichten niet zo geïsoleerd. Literatuur en muziek, ook gematigd eigentijdse, zijn onder ons behoorlijk bekend. Van maatschappelijke ontwikkelingen wordt in hoge mate kennis genomen. Er wordt ook aan deelgenomen. In wetenschap en bedrijfsleven, in medische wereld en techniek. Radio, computer, internet, Elsevier, zakelijke tijdschriften, autowereld, vakantie, aandelen en beurskoersen: het is er allemaal bij onze mensen.
Binnen onze gezindte is er in hoge mate sprake van een toegenomen ontwikkelingsniveau. Het gemiddeld opleidingsniveau onder ons ligt niet meer onder het landelijk gemiddelde. Samenhangend daarmee is dat er onder ons breder kennis wordt genomen van allerlei meningen en opvattingen dan zestig of vijftig jaar geleden. Bladen als RD, Terdege en Gezinsgids weerspiegelen dat.
We leven vandaag in een mediacultuur. De jongere generatie groeit op in en maakt deel uit van deze mediacultuur. Alles gaat snel en verandert snel. Over alles wordt gepraat. Allerlei vormen van moderne media vervullen daarbij een rol.
Kennisname van allerlei verschijnselen, meningen en praktijken heeft ongetwijfeld zijn uitwerking. Op het eigenen en hanteren van waarden en normen. Men komt met een veelheid van andere gedachten en opvattingen in aanraking. Eveneens van afwijkende christelijke opvattingen. Ook inzake bekering en geloof, de Heere vrezen en Hem kennen, dagelijkse praktijk van normen inzake leefpatroon. Voor meerderen is het moeilijk om dat alles te verbinden met de oorspronkelijke bevindelijk gereformeerde opvattingen. Moeilijk om voor zichzelf de eigen opvattingen helder te onderscheiden, te waarderen, te blijven huldigen.
Mondigheid is eigen aan onze tijd, ook in onze kring. Gezag heeft lang niet meer zo’n vanzelfsprekende plaats. Het treft ook het geestelijk en ambtelijk gezag. Men weegt hetgeen gezegd wordt eerst zelf eer men ermee instemt. Vandaag is de algemene lijn: eigen verantwoordelijkheid, zelf beslissingen nemen. Daar worden onze jongeren toe opgevoed; dat maken ouderen zo mee.
Zelfs het gezag dat toegekend dient te worden aan God, aan Zijn Woord, aan de vreze Gods taant.
Bijeffecten
Het lijkt mij nodig ook stil te staan bij het volgende verschijnsel. Het opgroeien in een redelijk beschermd klimaat van reformatorisch onderwijs en het in veel opzichten leven in een eigen kring heeft opmerkelijke bijeffecten. Sommigen maken wezenlijke zaken zich niet (voldoende) eigen; daar is voor hen weinig noodzaak toe. Ze wandelen mee in de groep. Zelfstandig meningen tot zich nemen doen ze niet of nauwelijks. Dat moet dan later gebeuren. Maar dan heeft men bredere contacten. Het gevolg kan wel eens zijn dat er dan verschuivingen in opvattingen gaan optreden.
Sommigen zetten zich gemakkelijk af tegen (uitingen en eigenheden van) de eigen kring; men voelt niet er mede verantwoordelijk voor te zijn. En ergens verantwoordelijk voor zijn, is juist zo enorm belangrijk om zich dingen eigen te maken. Men hoeft hetgeen waarvan men deel uitmaakt niet te verdedigen, maar kan er ongehinderd kritisch over zijn. Men ziet en weet niet van gebreken in andere kringen, want die kent men niet van wat dichterbij.
Wanneer men in een omgeving leefde en schoolging die minder door het eigene gestempeld werd, zouden er mogelijk andere effecten zijn. Sommigen zouden eerder afhaken, is te vrezen. Er zouden er waarschijnlijk ook zijn die menselijk gesproken meer gedrongen zouden worden tot positie kiezen, zich eigen maken van gedachtegoed, verdedigen van de groep waartoe men behoort.
Uiteraard besef ik dat bijvoorbeeld het reformatorisch onderwijs tegelijk een groot goed is. En van geweldige waarde geweest is en dagelijks nog is voor velen uit onze gezindte. Hetzelfde positieve moet ook gezegd worden van het kunnen werken in een omgeving waar nog rekening gehouden wordt met Gods inzettingen. Dat zijn voorrechten om heel zuinig op te zijn.
Maar er doen zich schaduwzijden gevoelen, die we eerlijk onder ogen moeten zien. Veel leraren, ouders en leidinggevenden weten het verschil niet meer uit ervaring tussen een reformatorische school en algemeen christelijk onderwijs. Waardering voor het eigene omdat het veel goeds biedt, is er dan feitelijk niet. Want zo beleeft men het niet. Men staat zakelijk tegenover de school of de zorginstelling. Soms is er een kritische houding. Nu is een gezond kritische houding goed; die werkt opscherpend. Maar er kan ook een afzettende houding komen. Waarbij de toon doorklinkt: Waarom moet dat eigene?
Gevaar
In iedere groep doen zich processen en bewegingen voor waarbij mensen tegenstellingen toespitsen. Men beoordeelt de ander, neemt afstand van hem of haar. Er ontstaan vleugels, soms komen er subgroepen. De ene beweging is bewarend; zoekt de kracht in gedegen wapening en toerusting vanuit een sterk accent op worteling in de eigenheden van de kring. De andere beweging benadrukt de aansluiting bij en de roeping ten opzichte van het grote geheel. Men pleit daarom voor bewust in ruime mate kennisnemen van wat zich buiten voordoet en voor niet te veel nadruk op het eigene. Een groot gevaar is dat zulke groepen kritisch naar elkaar gaan kijken. Hoe kleiner en geslotener de groep, hoe gevaarlijker zulke polariserende ontwikkelingen zijn. Ze zijn eigenlijk niet te voorkomen. Tenzij men sterk op gemeenschappelijke gevaren, of zelfs gemeenschappelijke vijanden, gericht weet te zijn en te blijven.
In deze sterk ontkerstende leefomgeving is de gezindte in sommige opzichten ook groep (geworden) waarin men leeft en werkt, contacten heeft. Wat voor individuele personen geldt, is in sommige opzichten ook voor een generatie van toepassing. Iedere generatie moet zich de dingen eigen maken. Normen en waarden moeten ook van die generatie normen en waarden worden. Iedere nieuwe generatie wil zelf ontdekken en wil zelf activiteiten ontplooien. Juist daardoor worden waarden en normen eigen gemaakt. Laat ik dit met enkele voorbeelden proberen duidelijker te maken. Ik besef heel goed dat de dingen ook in heel ander licht te plaatsen zijn; ook mede in ander perspectief geplaatst moeten worden. Maar de kant die ik nu probeer te duiden, mag dunkt mij ook benoemd worden.
Opvoedingsinstituut
Iedere generatie heeft eigen punten van ontwikkeling. Wat is er in de generatie van oprichter P. Kuijt veel gebeurd. Veel ter hand genomen en, onder Gods voorzienig bestel, totstandgekomen. Denk alleen maar aan het ontstaan van eigen lagere scholen.
De generatie rond 1970 bouwde verder: reformatorische scholengemeenschappen, RD, kerkelijk jeugdwerk, zending. Er was de roeping die ertoe drong; er waren tijdsomstandigheden die aanleiding gaven, de nood der jeugd was opgelegd. En vooral: de Heere heeft willen zegenen. Zo mocht er veel totstandkomen.
De volgende generatie werkte aan evangelisatie, bijbelverspreiding naar andere landen, eigen zorginstellingen. Ook kwamen hulpverleningsorganisaties als Woord en Daad, KOEH, Ontmoeting enzovoort van de grond, of werden verder uitgebouwd. Voor de huidige generatie is er in dit opzicht niet zo veel nieuws te doen. Het komt vooral aan op het ingroeien in het bestaande en daaraan verder bouwen. Sommigen doen dat plichtsgetrouw en heel positief. Anderen schijnen dat niet zo te willen. Zo zijn er die andere activiteiten opzoeken. Sommigen komen daarbij tot deelname in bredere verbanden. De werkelijkheid leert dat het deelnemen in ruimer opgezette organisaties vaak niet op zichzelf staat, maar een ander geestelijk klimaat meebrengt. De gezindte staat niet stil, maar is volop in beweging.
Vragen doen zich voor ten aanzien van de gezindte en van de school in het bijzonder. Bijvoorbeeld over het toelatingsbeleid. Moeten we niet bewust 10 of 20 procent leerlingen op school toelaten die niet tot de oorspronkelijke achterban behoort, om hen met het Evangelie te bereiken?
Om te beginnen is het zeer de vraag wat de minister van deze vorm van evangelisatie op kosten van de staatskas vindt. Voorspelbaar is de afwijzende reactie van de zijde van de niet-confessionele politieke partijen.
Minstens even principieel is de vraag of wij dit zelf moeten willen. Het is helder dat de kerk de opdracht heeft het Evangelie van Christus aan allen te prediken. Maar met betrekking tot de opdracht die de school met de Bijbel ten principale heeft, liggen andere uitgangspunten vooraan. De school is ten eerste opvoedingsinstituut. De school geeft uitvoering aan een belangrijk deel van de opdracht die ten principale bij ouders berust: voed ze op in de lering en vermaning des Heeren. Tevens is de school cultuurgestalte. De school leidt in tot en bereidt voor op de samenleving. In dat opzicht zijn maatschappij en overheid present, formeel en inhoudelijk.
Roeping
Er zijn niet opgeefbare zaken. De Heilige Schrift gaat daarbij voorop, onmiddellijk gevolgd door de gereformeerde belijdenis. Vervolgens hebben we een rijke schat gekregen in het erfgoed der vaderen aangaande de schriftuurlijk-bevindelijke leer en bijbehorend leven. Laten we dit ons toevertrouwde pand ons allereerst eigen maken en vervolgens, naar de mate dat zulks kan, doorgeven en overdragen. Dit alles uiteraard in de context van het samenleven van vandaag.
Van levensbelang is dat wij het eigene eigenen, en dat wij weten dát en wáárin we ons onderscheiden van de wereld en van mensen en stromingen die op andere wijze het christenzijn invullen en op niet-orthodox-bevindelijk gereformeerde wijze de Bijbel verstaan. Dit is een wezenlijk iets: jezelf zijn, jezelf willen en durven zijn. Geestelijke bewapening en bewustzijn van de eigen identiteit zijn zeker vandaag van groot gewicht. Want meedobberen op de golfslag van de meerderheid en van de cultuur is een groot gevaar. Gevoel van distantie en antithese zijn belangrijk in het bewaren van overgeleverde christelijke waarden.
Wij hebben grote behoefte aan ouders en leerkrachten die God vrezen en tot geestelijk leidinggeven bekwaam zijn. In onze tijd is geestelijke leiding een moeilijke zaak. De algemene teneur is: we willen niet beleerd worden. Maar vanuit het onvergankelijk Woord van de levende God blijft het nodig dat juist in onderwijs en opvoeding de waarden en normen van het Woord worden doorgegeven. Niet vrijblijvend, maar vanuit het gezag: alzo spreekt de Heere. Natuurlijk moeten wij kleine mensen onze woorden bescheiden en voorzichtig kiezen en niet de pretentie hebben dat elke actie van ons de hoogte van het Woord heeft. Anderzijds hebben we wel altijd te beseffen dat we in die spanning leven en werken. We gaan om met kinderen die een ziel hebben. Al ons doen en laten gebeurt voor Gods aangezicht. We hebben onze opdracht van Godswege. Zo hebben wij geen hobbyisme te bedrijven, maar in de dienst van God ons werk te doen. Overigens sluit dat ontspannen bezig zijn niet uit, maar juist in. Alsook hartelijke betrokkenheid op het gehele wel en wee van de leerling. Juist waar dat gevoeld wordt, gedijt een bijbelse opvoedingsbenadering.
Moeizaam verworven
We moeten ons ervan bewust zijn dat zestig jaar geleden de Driestar in het leven is geroepen vanuit deze innerlijke motivatie. Voor het bevindelijk gereformeerde volksdeel werd een onderwijzersopleiding begonnen omdat men leerkrachten wilde die vanuit dezelfde innerlijke levensovertuiging als ouders en kerk hun werk zouden doen. De vrijheid van onderwijs is een moeizaam verworven goed en een kostbaar bezit. Dat beseffen wij vandaag maar zeer ten dele. De Driestar heeft een eigen levensbeschouwelijk accent en een eigen geschiedenis naast en tegelijk binnen de protestants-christelijke denominatie. Dat mogen wij evenmin vergeten.
Het meest wezenlijke en waardevolle van onze wortels moeten we weten. Wat dreef de oprichters ten diepste? Hun denken over de Heere en Zijn Woord, over de mens en zijn eeuwigheidbestemming, hun aankijken tegen het leven en de noodzaak van de bekering en de waarde van het leven in de vreze des Heeren had een eigen kleur en ondergrond. Het is essentieel dat wij er ons mee verbonden weten, innerlijk en existentieel. Hoe zullen we anders aan hun nageslacht overdragen wat wij van hen hebben doorgekregen? Ook in dit opzicht mag historisch besef niet tanen. Het is bijbelse opdracht de daden vanuit de geschiedenis, waarin Gods hand immers is, niet te vergeten, maar te bewaren. Niet te conserveren, maar te bemediteren. Erbij te leven en eruit te werken. Hier ligt een opdracht voor de Driestar en voor onze gezindte, voor aanstaande leerkrachten in het bijzonder.
Laten wij zo, onder beding van’s Heeren onmisbare zegen, onze plaats mogen innemen en onze bijdrage mogen leveren. Ten behoeve van de gezindte die ons lief is en waarin we geplaatst zijn. Ten dienste van onze kinderen en jongeren, van onze gezinnen en scholen, van kerk en samenleving. Dan kunnen we misschien ook iets uitstralen en daarmee betekenen voor het geheel van het christelijk onderwijs, moge het zijn ook naar de breedte van de samenleving. Op heel bescheiden wijze en zonder grote woorden te gebruiken. Maar juist wanneer we iets te zeggen hebben en iets mogen voorleven, kan er een goede reuk van de kring uitgaan en daardoor zou een bescheiden maar goede bijdrage in groter verband geleverd kunnen worden.
Uitleggen
Van buitenaf en van binnenuit klinkt de roep om uit te leggen wie we zijn, waarom we zo denken, waarom andere gedachtegangen niet bijbels gereformeerd zijn. Die uitleg moeten we steeds geven. Niet halfslachtig en deels verbloemend, maar helder en gefundeerd. Daarbij mag best, moet zelfs onderscheiden worden tussen hoofd- en bijzaken. Maar laten we duidelijk maken waar we voor staan. Kinderen moeten aan hun meesters en jufs kunnen aflezen dat ze tot de bevindelijk gereformeerde richting behoren en wat dat inhoudt.
Beslissingen vallen vaak al jong. De eerste jaren van de basisschool zijn van groot belang voor het bijbrengen van gezag in liefde. Wezenlijk is het zich veilig weten in een plaats bij en onder de hoede van een oudere. De hogere groepen zijn al van veel belang voor de kinderen in het vormen van hun mening. Dan juist hebben ze leerkrachten nodig die levensbeschouwelijk helder zijn. Die staan voor wat ze zeggen, juist ook als het gaat over geloven van bijbelse waarheden. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over wezenlijke vragen als: Wat is bekering? Wat is het zaligmakend geloof, in onderscheid van een historisch en een tijdgeloof? Goede uitleg in een goede sfeer is van beslissende betekenis.
Onze samenleving als geheel richt zich niet meer op de waarden en normen die in de Heilige Schrift naar gereformeerd belijden te vinden zijn. Onze samenleving is niet alleen in hoge mate ontkerstend, maar is wezenlijk multireligieus. Er worden, in de stad waarschijnlijk meer dan op een dorp, fundamentele vragen gesteld. Mag men openlijk Allah belijden? De Heere is toch de enige ware God? Ook klinken vragen als: Waarom is de Bijbel meer waar dan de koran? Het moderne levensgevoel en de wereld van geld en sport, muziek en moderne media gaan niet aan onze jongeren en gezinnen voorbij. Het orthodoxe christendom is een heel kleine minderheid.
Nu verschilt deze situatie niet wezenlijk van de nieuwtestamentische. Ook toen was de kerk een kleine minderheid. Toch was het opdracht kinderen op te voeden in de lering en vermaning des Heeren, en jezelf en je kinderen onbesmet te bewaren van de wereld.
Minderheid
Vaste waarheid is dat alleen wedergeboorte en het ware geloof in Christus redden van de verwoestende werking der zonde en wezenlijk behoudenis brengen. Die unieke boodschap mogen wij de wereld laten weten; die mogen wij onze kinderen zeker niet onthouden. Daartoe is de warmte van de school met de Bijbel van onschatbare waarde. Artikel 23 van onze Grondwet is een basisvrijheid voor ons en onze kinderen. Velen in onze samenleving, ook in de grote politieke partijen, denken hierover anders. Wanneer aan de vrijheid van onderwijs en aan de inrichting en bekostiging van de eigen school wezenlijk getornd gaat worden, betekent dat zwaar weer. Mogelijk zelfs een nieuwe schoolstrijd, maar dan in omgekeerde richting. Mogelijk zal dan blijken hoe sterk onze levensbeschouwelijk overtuiging echt is, en hoe groot onze spankracht en (mogelijk ook) onze offervaardigheid voor een ideëel doel.
Het werkelijkheidsbeeld van vandaag is niet onbekend aan de Bijbel. De oprechte volgelingen van de Heere waren feitelijk steeds een minderheid; ze leefden als vreemdelingen te midden van een meerderheid die het leven en het dienen en gehoorzamen van God anders bezag. Zelfs in het oudtestamentische Israël waren er maar weinig perioden dat de theocratie echt bloeide. Vaak waren de godvrezenden niet degenen die het beeld en het beleid bepaalden. In het Nieuwe Testament treffen we de kerk voortdurend aan in de situatie van de minderheid. Vaak met onbegrip omgeven; nogal eens in verdrukking. Elia en Obadja leefden te midden van het volk van Gods verbond, maar ze moesten allebei tegen de stroom oproeien. De Heere Jezus was niet erg eigen met de godsdienstige mensen van Zijn tijd. Zelfs Zijn vrienden begrepen Hem niet altijd. Maar Hij leefde in biddende omgang met Zijn Vader naar het liefdegebod Gods.
Laten wij leven en werken in afhankelijkheid en in het besef dat het is voor ’s Heeren aangezicht. De vreze des Heeren is het beginsel der wijsheid. Het moet tastbaar zijn dat daarin onze bedoeling ligt. Laten we dat maar doorgeven, uitleggen en voorleven, vooral naar onze eigen kinderen en jongeren toe. De soevereiniteit van God, Zijn heiligheid, en het recht dat Hij op ons aller leven heeft, dat zijn zaken die ook onder ons heel krachtig aan de orde moeten komen.
Intussen is het onmisbaar nodig dat wij vastgehouden worden. Toerusting is voor al onze leerlingen nodig en een goede voorbereiding op het binnentreden van de brede samenleving moet plaatsvinden in confrontatie met wat zich aandient en voordoet. Het grootste is wanneer we persoonlijk in de toepassende werkingen van Gods Geest mogen delen. Het is een wonder van Gods genade wanneer dat gebeuren mag. En het is persoonlijk wezenlijk onmisbaar. Die vitaliteit van het leven met de Heere is niet uit de mens maar uit God.
Laten we in dat licht mogen werken aan christelijk onderwijs op reformatorische grondslag. Biddend werken met kinderen en jongeren vanuit Schrift en belijdenis. Vormend, opvoedend, in het diepe besef dat alleen de Heere Zelf mensen kan bekeren en kinderen een nieuw hart kan geven. Juist dat is onmisbaar. Maar zulke wonderen gebeuren nog en zullen blijven gebeuren. Bij de Heere vandaan. Die vitaliteit is er alle eeuwen door geweest en zal er altijd blijven. Want dan mag de school, door de wondere werking van Woord en Geest, echt dienstbaar zijn aan gezin, kerk en samenleving. Dan komen de Diestar-naam en de Driestar-bedoeling tot hun recht. Niet door mensen, maar alleen door Gods genadig werk.
Laten deze noties ons pedagogisch en maatschappelijk leven en werken doortrekken. Dat is van beslissende betekenis.
Laat ons gebed zijn of de Heere ons verstand geeft in alle dingen. Dat Hij ons heel persoonlijk verrijke met Zijn genade. Zijn welbehagen gaat voort en Zijn trouw rust zelfs op het late nageslacht.
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente te Dordrecht. Hij was jarenlang werkzaam in het onderwijs. Sinds vorig jaar is hij voorzitter van de scholenorganisatie VGS.