„Onderwijsinspectie had uit moeten gaan van diversiteit”
Het onderzoek naar burgerschapsonderwijs dat de inspectie dit jaar uitvoerde, doet afbreuk aan de onderwijsvrijheid. Dat zeggen vier schoolbesturen in een klacht tegen de inspectie. Hoewel het reformatorisch onderwijs geen mede-indiener is van de klacht, deelt het wel de zorgen.
De onderwijsinspectie zet de overtuiging van minderheidsgroeperingen in een verkeerde hoek, draagt bij aan onverdraagzaamheid richting minderheden en is verder gegaan dan wettelijk mag. Dat is in het kort de inhoud van de klacht die in totaal vier gereformeerde en evangelische schoolbesturen, Greijdanus, CorDeo, Florion en NoorderBasis, bij de onderwijsinspectie indienden.
Alle vier de besturen zijn bezocht door de inspectie, zegt Martin Jan de Jong, bestuurder van het Greijdanus. Dat leidde echter niet tot een aanwijzing of herstelopdracht. De klacht is dus niet ingediend uit rancune, benadrukt De Jong. „Wij vinden wel dat er fundamentele fouten zijn gemaakt en beogen door de klacht het bewustzijn daarover verder op gang te brengen.”
Eisen
Begin dit jaar bezocht de onderwijsinspectie 78 basis- en middelbare scholen; 208 onderwijsinstellingen ontvingen een vragenlijst. Uit de in februari verschenen resultaten bleek dat scholen het burgerschapsonderwijs over het algemeen goed op orde hebben. Zes scholen kregen een herstelopdracht, veertien een aanwijzing.
De Kamer zou afgelopen woensdag een wetsvoorstel behandelen waarin de eisen voor het burgerschapsonderwijs aangescherpt worden. Dat debat is door de coronamaatregelen uitgesteld.
De klacht van de schoolbesturen is gestoeld op vier redenen, legt De Jong uit. „Allereerst is er door de inspectie uitgegaan van een wet die er nog niet is. Er is nu enkel vastgelegd dat scholen burgerschapsonderwijs moeten geven, niet hoe.” Dat hoe is echter wel in het onderzoek betrokken door te kijken naar de inhoud van lessen en leermiddelen, stellen de besturen. Daardoor is de inspectie volgens hen buiten haar wettelijke kaders getreden.
Daarnaast zou de steekproef te select genomen zijn. „De inspectie wilde vanuit de breedte van het onderwijs zicht krijgen op het burgerschapsonderwijs”, zegt De Jong. Maar een goede afspiegeling geeft het onderzoek volgens hem niet. „Het is opmerkelijk dat scholen voor openbaar, protestants-christelijk (pc) en rooms-katholiek (rk) onderwijs –waaronder het gros van de onderwijsinstellingen valt– beperkt in het onderzoek betrokken zijn. Scholen met een gereformeerde, reformatorische, joodse of evangelische grondslag komen juist bovengemiddeld vaak aan bod.”
Uit die keuze valt volgens de besturen af te leiden dat de inspectie openbare, pc- en rk-scholen kennelijk niet beschouwt als scholen met opvattingen die afwijken van die van een groot deel van de samenleving.
Handicap
Als derde wordt de term gelijkwaardigheid vooral betrokken op seksuele diversiteit, licht De Jong toe. „Dat vinden wij vreemd. Ook de inclusiviteit van jongeren met een handicap valt bijvoorbeeld onder gelijkwaardigheid.” De vier besturen vinden dat de inspectie zich door die focus heeft opgesteld als speler in het politieke debat, in plaats van als toezichthouder op de kwaliteit van scholen.
Tenslotte maakt de inspectie in het rapport onderscheid tussen mainstream en niet-mainstream: tussen meerderheid en minderheid. Ze ondergraaft daarmee de gedachte dat iedere minderheid recht heeft op haar eigen gedachtegoed, aldus de besturen. „De inspectie had uit moeten gaan van diversiteit, in plaats van mainstreamopvattingen.”
Gesprek
De bestuurders van de reformatorische scholen voor voortgezet onderwijs zijn geen mede-indiener van de klacht, maar begrijpen de inhoud daarvan wel heel goed, zegt Willem de Potter, woordvoerder van het besturenoverleg van de zeven middelbare scholen. „De zorgen rond het burgerschapsonderzoek en de nieuwe wet op het burgerschapsonderwijs worden voluit door hen herkend en gedeeld, evenals door de Vereniging voor Gereformeerd Schoolonderwijs (VGS), de besturenorganisatie van het reformatorisch onderwijs”, licht hij toe. VGS-bestuurder Pieter Moens bevestigt dat. De Potter: „Over die zorgen zijn de reformatorische scholen en de VGS met de onderwijsinspectie in gesprek. Daarom kiezen ze ervoor niet bij de klacht aan te haken, zolang deze gesprekken lopen.” Moens: „Later dit jaar volgt er onder leiding van de VGS nog een overleg met onze scholen en de inspectie.”
Tegelijk beseffen de reformatorische middelbare scholen volgens De Potter dat het reformatorisch, christelijk, evangelisch en gereformeerd onderwijs elkaar voor een blijvend goede invulling van de onderwijsvrijheid de komende tijd hard nodig heeft. „Om die reden is er over deze thematiek nauw contact tussen de vier scholen en de besturen voor reformatorisch voorgezet onderwijs.”