Bijzonder onderwijs bij uitstek in staat om op te leiden tot goed burgerschap
Op woensdag 30 september behandelt de Tweede Kamer het wetsvoorstel van minister Slob waarmee hij meer handen en voeten wil geven aan het burgerschapsonderwijs, door de eisen die daaraan worden gesteld te verduidelijken. Wij zijn het eens met de minister dat goed burgerschap essentieel is om de vitaliteit van de democratische rechtsstaat en de cohesie in de samenleving te borgen en te bevorderen. Maar in het debat missen wij helaas de erkenning dat bijzondere onderwijsinstellingen juist prima in staat zijn om de opdracht van het burgerschapsonderwijs in de praktijk te brengen.
Vanuit hun identiteit leveren ze ten minste op twee manieren een bijdrage aan het ontwikkelen van het burgerschap van hun leerlingen. In de eerste plaats blijkt uit onderzoek dat leerlingen en studenten van bijzondere instellingen uitgroeien tot tolerante en weerbare burgers die vanuit de kracht van hun identiteit een actieve en constructieve bijdrage leveren aan onze pluriforme samenleving. In de tweede plaats bieden zij leerlingen burgerschapsonderwijs aan dat hen niet alleen laat kennismaken met de kernbestanddelen van de democratische rechtsstaat en onze pluriforme samenleving, maar hun ook de overtuiging bijbrengt dat zij daarin moeten investeren.
Dat burgerschapsonderwijs wordt nadrukkelijk verzorgd vanuit de kracht van de eigen godsdienstige overtuiging. De religies die ten grondslag liggen aan het bijzonder onderwijs eisen van de aanhangers dat zij zich inspannen om goede burgers te zijn: zij respecteren de overheid, komen hun juridische verplichtingen na en maken actief deel uit van de samenleving.
Hoe paradoxaal dat ook lijkt, versterking van de identiteit van de leerlingen en hun soepele integratie in de Nederlandse samenleving gaan hand in hand, zoals uit wetenschappelijk onderzoek blijkt. De leerlingen worden namelijk niet alleen vertrouwd gemaakt met hun religieuze traditie maar ook voorbereid op actieve deelname aan de Nederlandse samenleving. Voor zover in Nederland zelfsegregatie (afzondering) voorkomt, wordt deze niet veroorzaakt door het bestaan van bijzondere scholen, maar door het inkomens- of opleidingsniveau van de ouders, zoals de Inspectie voor het Onderwijs heeft vastgesteld.
Zwak aftreksel
In het debat wordt deze rol van godsdienst en bijzonder onderwijs als pijlers van burgerschap weleens uit het oog verloren. Dat blijkt onder andere uit het medio maart door de Inspectie van het Onderwijs gepubliceerde rapport ”Burgerschapsonderwijs en het omgaan met verschil in morele opvattingen”. Daarin ging de Inspectie na of het onderwijs op de onderzochte scholen in overeenstemming was met basiswaarden van de democratische rechtstaat. Met het hanteren van deze toetsingsmaatstaf liep de Inspectie vooruit op de aanvaarding van het wetsvoorstel door beide Kamers en werd ons als het ware een voorproefje geboden van wat ons na inwerkingtreding ervan te wachten staat.
Opmerkelijk is dat de Inspectie wel gelijkwaardigheid, verdraagzaamheid en democratische gezindheid rekent tot de basiswaarden van de democratische rechtsstaat, maar niet de onderwijsvrijheid en de vrijheid van godsdienst. Er wordt in het rapport weliswaar wel gesproken over ”ruimte voor godsdienstige diversiteit”, maar dat is naar ons oordeel maar een zwak aftreksel van deze grondwettelijk verankerde vrijheden. De Nederlandse Grondwet kent geen hiërarchie van rechten, dus is het niet aan de Inspectie om die daarin toch aan te brengen, en al helemaal niet door seculiere waarden te plaatsen boven grondrechten die religieuze minderheden beschermen.
Daarom is het belangrijk dat de minister woensdag verklaart dat de Grondwet het uitgangspunt vormt voor de in het wetsvoorstel genoemde basiswaarden van de democratische rechtsstaat, dat de godsdienstvrijheid en onderwijsvrijheid daarvan onverkort deel uitmaken, en dat hij het vertrouwen heeft dat bijzondere onderwijsinstellingen de burgerschapsopdracht naar behoren vervullen en kunnen blijven vervullen, zonder dat zij seculiere waarden in de plaats hoeven te stellen voor hun identiteit.
Debora Metry is onderzoekster aan het Cross-cultural Human Rights Centre, Vrije Universiteit. Hafsa Zamour is onderzoekster aan het Cross-cultural Human Rights Centre, Vrije Universiteit. Tom Zwart is hoogleraar Crosscultureel Recht, Universiteit Utrecht.