Jood en heiden
Romeinen 11:25b-26a
„Totdat de volheid der heidenen zal ingegaan zijn. En alzo zal geheel Israël zalig worden.”
Terwijl men niet bedenkt dat de Almachtige, Die in zes dagen de wereld geschapen heeft, ook in een ogenblik die kan doen vergaan, en in een korte tijd maken, waarvoor wij nog een lange reeks van jaren noodzakelijk achten. Maar moet niet volgens de verborgenheid, die Paulus bekendmaakte, de volheid der heidenen ingaan en zal niet geheel Israël zalig worden (Romeinen 11:25)? Wij moeten niet menen dat hierin de bekering van alle Joden voorspeld wordt. Dit zou tegen het Woord van God zijn. De volheid der heidenen zal ingaan, het bepaald getal uitverkorenen zal toegebracht en gezaligd worden. Nu is dat Evangelie verkondigd onder de heidenen (want allen die geen Joden zijn, waren vroeger heidenen). Daarvan zal het bepaalde getal, de volheid, ingaan en toegebracht worden. Elk die wedergeboren wordt, kan de laatste zijn om dat getal te volmaken. „Alzo zal geheel Israël zalig worden” (Romeinen 11:26).
Sommigen nemen dit voor het volk Israël, doch wij nemen het voor het volk van God: wanneer de heidenen zullen ingegaan zijn, en de Joden, over wie voor een gedeelte de verharding gekomen is, bekeerd zullen zijn, dan zal het Israël Gods, uit heidenen en Joden bestaande, zalig worden. Want de apostel Paulus wil in die woorden de uitgebreidheid van het koninkrijk van Christus aantonen, als bestaande niet slechts uit Joden, maar uit volkeren van verschillende landen, talen en natiën.
Ds. G. F. Gezelle Meerburg, predikant te Almkerk (”Leerrede over Lukas 12:54-57”, 1838)