Middeleeuwse bestseller: Boek van geweten gaat pas open op oordeelsdag
Hoe verschijn ik zonder angst voor God? Onderzoek steeds het boek van je geweten. „Het gaat pas open op de oordeelsdag.”
Sinds zijn ontstaan in de twaalfde eeuw gold het geschrift ”Thuis. Inkeer en de vorming van het geweten” (oorspronkelijk: ”De interiori domo”, ”Over de innerlijke woning”) als een van de meest gelezen geestelijke stichtingstraktaten. Het boek is nu vertaald (uitg. Damon, Eindhoven) en voorzien van een uitvoerige inleiding en doorlopend commentaar, onder meer met verwijzing naar tal van mystieke auteurs, zoals Bernard van Clairvaux en Willem van Saint Thierry.
Er zijn meer dan vijfhonderd Latijnse en meer dan twintig volkstalige handschriften van het befaamde boek overgeleverd. De overvloed aan varianten weerspiegelt ook zijn groei en structuur. Het werd niet enkel gelezen, gekopieerd en vertaald, er werd ook mee ‘gewerkt’, aldus de inleiding.
Kern van het boek is het onderzoek naar het eigen geweten, opgevat als een innerlijk huis, woonplaats van God in de mens zelf. Gelovigen zagen zich in die tijd geplaatst tegenover een alwetende God, Die meer over hen wist dan zij over zichzelf. Het weten dat ze met God deelden (geweten als mede-weten) was de kennis over begane zonden en over de eigen schuld.
De erkenning een zondaar te zijn, was volgens de toen geldende normen een eerste stap op weg naar kwijtschelding van zonden, aldus de inleiding. Wilden gelovigen zeker van hun heil zijn, dan moesten zij dagelijks hun geweten onderzoeken, hun zonde belijden en het vertrouwen (her)winnen in de vergevende kracht van Christus’ bloed.
Als tijdens het Laatste Oordeel de boeken worden geopend, zal de mens een boek moeten kunnen voorleggen als getuigstuk van zijn leven en als basis voor het te vellen oordeel, aldus de inleiding verder. En dat is juist het boek van het geweten. De anonieme schrijvers, maar ook de kerkvaders voor hen onderscheidden twee boeken: het gewetensboek en het levensboek. Het boek van het geweten is de finale tekst van het levensboek, de omvangrijkste illustratie van het leven van de mens, zijn doen en laten. Maar je kunt er pas in kijken ná je dood. De taak van de mens in dit leven is om zijn gewetensboek dagelijks bij te houden, de zonden te belijden (in die tijd: opbiechten) en te vluchten naar de barmhartigheid van God in Christus.
Wie nauwgezet zijn gewetensboek bijhoudt, zal zonder verschrikking voor God kunnen verschijnen, zo was de overtuiging van het middeleeuws vroomheidsgeschrift. „God doet niets anders dan de mens oordelen op grond van zijn eigen geweten. Voor je als innerlijke rechter kan niets verborgen blijven.”
Bevrijdend
Alberic Bruschke (1956), een van de vertalers van het boek en abt van het cisterciënzerklooster Schiermonnikoog, weet dat de inhoud van het boek vreemd overkomt bij de moderne lezer, die weinig heeft met zonde en oordeel. „Je ziet dat niet alleen seculiere mensen maar ook serieuze gelovigen moeite met zonde hebben. Katholieken en protestanten hebben vaak een neurose opgelopen over de zonde. Katholieken moesten nuchter verschijnen voor de communie en protestanten droegen vaak een overdreven zondelast met zich mee, gevolg van hun visie op de erfzonde.”
Het middeleeuwse boek laat echter zien dat het belijden van je tekortkomingen bevrijdend is, aldus Bruschke. „Je komt oog in oog met God te staan. Zelf weet je het beste hoe het vanbinnen met je zit. Het lijkt in het boek dat je zelf aan het werk moet, maar uiteindelijk roept de auteur uit: Heere, help mij! Punt en uitroepteken! Het boek dringt de lezer het besef op van een definitief ja of nee over zijn eigen leven. Je kunt dan niet schipperen en met ja maars aan komen. Als je de zaligheid in het hiernamaals bereikt, is dat niet omdat ik er in mag of omdat ik dit of dat gedaan heb. Nee, daar kom je wel achter dat je dat niet kan. Je moet door je zondigheid heen, om uiteindelijk terug te vallen op Christus als het enige fundament. Dat besef verbindt katholiek en protestant. Daarbij gaat God met iedereen zijn eigen weg, en dat zijn hele leven lang. Je wordt voortdurend met jezelf geconfronteerd, met de bouwvalligheid van je eigen huis en dat je bent op weg naar de tempel die Gód voor jou bereidt.”