Zoon herdenkt zendingswerker Belksma (uit Torajaland)
Met een concert in Hasselt eert Ton Belksma vrijdag zijn vader, precies 75 jaar nadat die in een interneringskamp in Nederlands-Indië overleed. De vader die hij nooit heeft gekend, en over wie nimmer werd gesproken.
Waarom in Hasselt? Dat was de vraag van ds. H. Westerhout, hervormd predikant in het Overijsselse stadje. „Toen ik vertelde wat de aanleiding was, kreeg ik alle medewerking: Hasselt is de gemeente die mijn vader in 1938 uitzond als zendeling-leraar voor de Gereformeerde Zendingsbond”, zegt Belksma. De herdenking had deze zondag tijdens een dienst moeten plaatsvinden. Vanwege de coronacrisis komt er nu een concert. „Eigenlijk wel mooi: op de sterfdatum van mijn vader. Hij speelde zelf ook orgel, en moeder was eveneens muzikaal.”
Zendeling A. Belksma was nog maar 36 toen hij in kamp Bolong overleed. Aan voedselvergiftiging. Giftige bessen, zegt het ene verhaal. Giftige knollen, luidt het andere. Dat laatste lijkt Belksma jr. het waarschijnlijkst. „Ik ben in 2017 met mijn vrouw en beide dochters op die plek geweest. De beheerder zei dat er vroeger cassaves groeiden. Die zijn eetbaar. Maar in dit gebied groeide ook een giftige soort.”
Steeds maar zwijgen
Nijpende honger moet de gevangene ertoe gebracht hebben wortelknol te eten. De blanke bevolking van Nederlands-Indië leed vele ontberingen in de kampen waarin ze door de Japanse bezetter was geïnterneerd. Velen overleefden het niet. Vader Belksma ook niet.
Zijn weduwe vertrok in 1946 met haar drie kinderen naar Nederland. Ze ging als vrijwilligster bij de Bescherming Bevolking (BB) aan het werk. In Den Haag werd ze diaken in de hervormde Bethelkapel, en later ouderling. Over haar man sprak ze nooit. Over de jaren in het gevangenkamp ook niet. Zoals velen niet over de oorlog konden spreken, of wilden spreken, of hun nageslacht er niet mee wilden belasten. „Ik wist er niets van”, zegt zoon Ton, die vier jaar was toen hij naar Nederland kwam. „Ik weet dat broer Hans –acht jaar ouder dan ik– naar de kamppoort ging waar werd meegedeeld welke mannen er zouden terugkomen. Moeder kon het kennelijk niet aan zelf te gaan. Bij de poort werd geroepen: „Hans, jouw vader komt niet terug.” Met die boodschap kwam hij bij mijn moeder. „Mama huilt”, zei ik tegen mijn zus Martine, naar ze me later heeft verteld.”
Van Tzum naar Torajaland
Ds. A. A. van de Loosdrecht was de pionier van het GZB-werk onder de Toraja’s. Uitgezonden in 1913, vermoord in 1917. „Mijn opa J. Belksma was de tweede die ging, in 1916.” Dat was tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het Suezkanaal was afgesloten, dus Belksma moest per schip onder Kaap de Goede Hoop langs naar Indië.
Belksma was gereformeerd en wilde het zijn ouders niet aandoen hervormd te worden, toen de GZB daarom vroeg. De bond zond hem toch uit. „Zoon Bram, mijn vader, was toen zeven jaar”, zegt kleinzoon Ton nu. Van het Friese Tzum ging het naar het verre eiland dat toen Celebes heette en nu Sulawesi. „Vader had er een prachtig leven. Hij sprak de Torajataal vloeiend.”
Bram moest terug naar Nederland toen hij aan de middelbare school toe was. „De hbs in Den Haag, en daarna de normaalschool. In die stad leerde hij mijn moeder kennen. Hij ging naar Indië, nadat ze waren verloofd. Moeder volgde later. Grootvader bevestigde hun huwelijk in 1932, net voordat hijzelf terugging naar Nederland.”
Koffieplanter wilde Bram Belksma worden, al was hij als onderwijzer afgestudeerd. „Grootvader kocht grond voor hem, maar de onderneming mislukte jammerlijk. Toen werd vader onderwijzer in Makale. Daar ben ik in januari 1942 geboren, als jongste van drie. Twee maanden later kwamen de Japanners. Mijn grootvader maakte dat net niet mee; hij was op 3 maart aan een infectie overleden, nog voordat –in het gevangenkamp– de jongste van de drie kinderen uit zijn tweede huwelijk werd geboren.”
Witbrood en winterkleren
Inmiddels was Bram in 1938 teruggeweest in Nederland en daar door de GZB uitgezonden. „Opnieuw was er de druk om hervormd te worden: als hij gereformeerd zou blijven, zouden zijn vrouw en kinderen geen recht hebben op weduwen- en wezenpensioen van de organisatie; van de staat was het er nog niet. Mijn ouders zwichtten wel. Daar ben ik hen dankbaar voor; anders waren wij in armoede opgegroeid en had mijn moeder onze opleidingen niet kunnen betalen.”
Belksma werd zendeling-leraar, net als zijn vader. „Ze mochten de sacramenten bedienen. Als vader de oorlog had overleefd, zou hij wel predikant in Nederland geworden zijn.” Hij overleed op 24 juli 1945, drie weken voor de bevrijding.
Het jaar daarna zaten zijn weduwe en kinderen op het schip naar Nederland. Voor de jongste zoon is dat de oudste herinnering. „Uit Indië herinner ik me niets, maar aan boord kreeg ik, toen ik een beetje ziek was, voor het eerst in mijn leven witbrood met rode jam. Ik kwam eens in het Makromagazijn in Amsterdam en zag toen opeens de depots bij het Suezkanaal voor me waar we van winterkleren werden voorzien, en het treintje waarin we ernaartoe gingen. Toen we in september 1946 in Nederland aankwamen, vond ik het onwaarschijnlijk koud.”
Vijf Belksma’s
‘Indië’ bleef in het vaderloze gezin een rol spelen. „Pak eens even je barang” – bagage. „Jullie gaan in de lojang” – zinken teil. Ook het „eet smakelijk” klonk in het Maleis. Maar over het land van herkomst zweeg moeder Belksma tot haar dood in 1973.
In het leven van zoon Ton ‘herleefde’ zijn geboorteland een jaar of acht geleden. In 2013 ging hij er met zijn vrouw naartoe, voor het eerst na 67 jaar. Vier jaar later met vrouw en dochters. Ze stonden op het begraafplaatsje waar na ds. Van Loosdrecht nog tien zendelingen of hun kinderen zijn begraven, onder wie vijf Belksma’s. „Mijn vader is er in 1946 herbegraven. Naar moeders wens is een urn met haar as naar Indonesië overgebracht. Als familie hebben we er slechts filmbeelden van gezien: na een dienst door GZB-docent ds. J. J. de Heer liep een lange stoet van de kerk van Rantepao naar kampong Karassik, waar moeders neef, luitenant-generaal W. van Rijn, de urn in vaders graf plaatste. Men had er de weg zelfs voor opgeknapt. De gouverneur van het eiland was erbij – en dat voor een eenvoudige zendingsvrouw.
Veertig jaar later vroeg ik de GZB of ds. De Heer nog leefde. Zijn weduwe bleek bij ons in Alphen aan den Rijn letterlijk om de hoek te wonen.”
Belksma en zijn gezin bezochten de locaties van de interneringskampen. „In Kampili moet ik het lievelingetje van de commandant geweest zijn. Als hij naar de barakken kwam om vrouwen te straffen, vergat hij soms waarvoor hij kwam als hij mij zag.”
Verdwaalde kogel
Het herdenkingsconcert in Hasselt, voorafgegaan door klokkenspel, begint met een compositie die Belksma en zijn vrouw lieten maken bij de brochure ”Bijna te laat” van haar oom, dr. J. Koopmans. De hervormde theoloog schreef het in 1940 in één nacht, als vlammend protest tegen de verplichting dat overheidsbeambten moesten verklaren niet-Joods te zijn. De Duitsers kwamen er niet achter wie de schrijver was.
Ds. Koopmans, 39 jaar oud, kwam in maart 1945 om nadat een verdwaalde kogel hem trof. Dat gebeurde toen hij, gealarmeerd door lawaai, vanuit zijn huis aan de Stadhouderskade in Amsterdam naar buiten keek. Daar, in het Weteringplantsoen, bleken Duitsers mensen te executeren.
Vrijdag klinkt ook Psalm 103 door de Hasseltse Stephanuskerk. „Mijn vader vertaalde die psalm in de Torajataal”, zegt Belksma. „En de overgebleven gevangenen zongen die tijdens zijn begrafenis.”