„Onrechtsstaat” DDR moest niets van christenen hebben
Zelf groeide hij op in West-Duitsland. Maar wat zich achter het IJzeren Gordijn afspeelde, hield hem wel bezig. Sinds begin dit jaar leidt kerkhistoricus prof. dr. Christopher Spehr een onderzoek naar de discriminatie van christenen in de DDR.
Dat er zo’n onderzoek op stapel stond, was al langer bekend. De Duitse deelstaat Thüringen, die tijdens de Koude Oorlog deel uitmaakte van de Duitse Democratische Republiek (DDR), wilde dit ook financieel ondersteunen. „Maar er heerste veel onduidelijkheid over de kaders en omvang van een dergelijk project”, zegt prof. Spehr (1971), hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Friedrich Schilleruniversiteit in Jena. „Uiteindelijk ben ik er, eind 2018, als kerkhistoricus voor gevraagd. Samen met mijn assistent dr. Roland M. Lehmann heb ik toen een voorstel ingediend bij het ministerie van Economische Zaken, Wetenschap en Digitale Samenleving, dat overtuigend bleek en goedgekeurd werd.” In het project, waarvoor drie jaar zijn uitgetrokken, werken wetenschappers van onder andere de universiteiten in Jena, Erfurt en Leipzig samen.
Uit de projectbeschrijving op de site van de universiteit van Jena blijkt dat onder meer „bouwsoldaten, totaalweigeraars en jongeren die in verzet kwamen tegen de militaristische opvoeding” in Thüringen voor het voetlicht worden gehaald. Waarom déze groepen?
Prof. Spehr: „Bij de formulering van het onderzoeksthema zochten we naar groeperingen in de DDR die illustratief waren voor hoe repressieve maatregelen gestalte kregen. De zogenoemde bouwsoldaten –”Bausoldaten”– zijn iets typisch voor de DDR-geschiedenis: nergens elders had je ze.
Spannend vonden we hier het overkoepelende thema: de doelgerichte militarisering van de DDR-samenleving. Daarnaast wilden we ons specifiek op de jaren zestig concentreren. Dit decennium is nog weinig onderzocht, terwijl juist toen de samenleving steeds verder militariseerde.”
Kunt u iets meer vertellen over de drie groepen? Bevonden zich veel christenen onder hen?
„Bouwsoldaten werden naar aanleiding van hun insigne ook wel spade- of schopsoldaten –”Spatensoldaten”– genoemd. Na de sluiting van de grenzen en de oprichting van de Muur in 1961 werd op 24 januari 1962 de Wet op de algemene dienstplicht ingevoerd. Vanaf dat moment werd militaire dienst, tot dan toe iets vrijwilligs, voor elke jonge DDR-burger verplicht. Alternatieven waren er eerst niet.
Tal van christenen, en vele Jehovah’s getuigen, wezen het leger met zijn wapens principieel af. Ze weigerden daarom in militaire dienst te gaan, wat hun gevangenisstraffen tot twee jaar opleverde. Bij de eerste vijf militaire keuringen, tussen 1962 en 1964, weigerden zo’n 1550 jonge mannen om overwegend religieuze redenen het leger in te gaan. Dit waren de totaalweigeraars.
Omdat het aantal weigeraars steeds verder toenam, opende de DDR-regering in 1964 de mogelijkheid om weliswaar in het leger te dienen, maar geen wapens te hoeven dragen. Voor de duidelijkheid: dit was geen vervangende, civiele dienstplicht. Deze soldaten werden ingezet voor bijvoorbeeld wegwerkzaamheden of de aanleg van landingsbanen op militaire luchthavens. Dit waren dus de bouwsoldaten. Jaarlijks betrof dit zo’n 250 mannen, die dan anderhalf jaar dienden.
De derde groep die we onderzoeken zijn de jongeren die zich verzetten tegen de militaire opvoeding –”Wehrerziehung”– in de scholen, die vanaf 1968/’69 verplicht werd. Meisjes moesten dan een of twee weken lang een civiele verdedigingscursus volgen, jongens een premilitaire opleiding in kampen. Ongeveer 8 procent van de scholieren weigerde dit en vroeg om vrijstelling.”
In januari startte u uw onderzoek. Zijn er al resultaten te melden?
„Door de coronacrisis hebben we wel wat vertraging opgelopen: we stonden juist op het punt de archieven in te gaan. Langzaam maar zeker openen deze zich nu weer, en gaan we intensief verder met het bronnenonderzoek. Aan de andere kant hebben we inmiddels contact met talrijke nog in leven zijnde getuigen uit die tijd, die we willen interviewen. Alles bij elkaar moet dat leiden tot meerdere studies. De eerste omvangrijkere uitkomsten willen we in 2021 op een conferentie presenteren.”
Hoe zou u het algemene klimaat waarin christenen in de DDR leefden willen omschrijven? Hebben zij zwaarder geleden dan niet-christenen?
„De mate van onderdrukking hing niet in de eerste plaats van kerklidmaatschap af, maar van je houding ten opzichte van het regime. Maar als christen stond men eerder kritisch ten opzichte van het socialisme. In die zin waren de kerken, als zelfstandige organisaties, vanaf het begin van de DDR-periode, in 1949, een doorn in het oog van het SED-regime. In 1946 had de SED, de Sozialistische Einheitspartei Deutschlands, zo’n 1,3 miljoen aanhangers. In de jaren die volgden, kreeg zij de absolute macht en ergerde zij zich dus aan de kerken met hun 15 miljoen leden. Het regime nam doelbewuste maatregelen om de kerken te verzwakken, waarbij Walter Ulbricht, het feitelijke DDR-staatshoofd, zich op de vernietiging van de christelijke jeugdorganisaties concentreerde.
De repressie van christenen die kritisch waren, kende gradaties: van toezicht en vermindering van opleidingskansen tot gevangenisstraffen en folteringen.”
Hoeveel christenen, en kerken, telde de DDR zo ongeveer?
„Het aantal kerkleden nam steeds verder af. Tussen 1946 en 1964 daalde het ledental van de Evangelische en Rooms-Katholieke Kerk met een kwart, van 80 procent tot 60 procent. Rond de val van de Berlijnse Muur in 1989 behoorde nog maar 30 procent van de bevolking tot een van deze kerken: 25 procent tot de Evangelische, 5 procent tot de Rooms-Katholieke Kerk. Het aantal confessielozen steeg van 7,6 procent naar 70 procent. Daarnaast had je nog de bij de Bond van evangelische en vrije kerken aangesloten gemeenten, die in de jaren zestig rond de 25.000 gedoopte leden telden.”
Het oorsprongsland van de Reformatie is niet reformatorisch meer, zei de Wittenberger predikant dr. Johannes Block in 2017, juist als gevolg van het atheïstische karakter van de DDR.
„Wie naar de huidige situatie in de deelstaat Saksen-Anhalt, waar Wittenberg ligt, en Thüringen kijkt, kan dat alleen maar bevestigen: respectievelijk 18 en 32 procent van de bevolking is er nog lid van de kerk. Daarmee behoren deze deelstaten tot de meest religieloze regio’s ter wereld. Dat is inderdaad verbazingwekkend als je bedenkt dat hier de geschiedenis van de Reformatie begon. Weliswaar heeft de terugloop ook te maken met het proces van secularisatie, maar het DDR-regime heeft hier aanzienlijk en systematisch aan bijgedragen.”
Wat merkten ‘gewone’ christenen van discriminatie?
„Het ligt eraan wat je onder gewone christenen verstaat. Veel christenen merkten er niets van omdat zij zich rustig hielden en zich niet kritisch uitten ten opzichte van het regime. Maar vanaf 1955 kreeg je bijvoorbeeld de ”Jugendweihe”, een door de staat ingestelde, seculiere tegenhanger van de confirmatie (een soort openbare geloofsbelijdenis op jonge leeftijd; red.). Jonge mensen die zich wilden laten confirmeren in de Evangelische of Rooms-Katholieke Kerk raakten niet zelden in conflict met docenten of medeleerlingen.
Nog iets: als jongeren zich wilden laten inschrijven aan een universiteit, werd hun gevraagd naar hun kerklidmaatschap. Vaak kon je alleen gaan studeren als je je kerklidmaatschap ontkende.
De DDR-dictatuur had verder iets volkomen willekeurigs. Je kon zomaar met maatregelen te maken krijgen. De DDR-onrechtsstaat was dan ook een willekeursstaat.”
In Erfurt is de beruchte Stasigevangenis aan de Andreasstraße nu een ”Gedenk- und Bildungsstätte”. Kende de DDR veel van deze gevangenissen? En: hoeveel procent van de gevangenen was christen?
„Die vraag is niet zo gemakkelijk te beantwoorden, ook omdat er christenen waren die wél misdrijven hadden gepleegd en dus terecht veroordeeld waren. Wat het aantal politieke gevangenen in de DDR betreft: de schattingen lopen uiteen van 200.000 tot 250.000 in de veertig jaar dat de DDR heeft bestaan. Hoeveel christenen zich onder hen bevonden, is niet goed te zeggen.”
Op uw website schrijft u dat uw project de basis vormt voor een interdisciplinair centrum voor de nieuwste geschiedenis van het christendom. Hoe stelt u zich dit voor?
„De bedoeling is dat dit centrum voornamelijk de Oost-Duitse geschiedenis in de twintigste eeuw gaat bestuderen, op regionaal, nationaal, Europees en mondiaal niveau. We willen ons daarbij op drie thema’s concentreren: christendom tijdens het nationaalsocialisme, christendom in de DDR en Oost-Europa, en christendom sinds de hereniging van Duitsland tot op heden.”
U noemt het nationaalsocialisme. Welke overeenkomsten en verschillen ziet u tussen de nazi- en de communistische dictatuur?
„Beide dictaturen hadden gemeenschappelijk dat ze beoogden de maatschappij zo totaal mogelijk te doordringen en beheersen. Ze wilden dus niet slechts hun dictatoriale heerschappij overeind houden, door het gebruik van militair en politiegeweld. Het doel van beide regimes was een grondige verandering van de maatschappelijke verhoudingen, op alle terreinen.
Ideologisch was er wel verschil tussen het Derde Rijk en de DDR. Uitgangspunt van het naziregime was de sociaaldarwinistische rassenstrijd, die zich vertaalde in antisemitisme. De regering van de DDR ging op basis van een marxistisch-leninistische ideologie uit van de dictatuur van het proletariaat. Verder was er verschil waar het ging om de mate van geweld – dat onder het naziregime zelfs euthanasie en de Holocaust omvatte.
Overigens ben ik samen met mijn Münchense collega prof. dr. Harry Oelke bezig met een congresbundel over het zogenoemde ”Ontjodingsinstituut” dat zich van 1939 tot 1945 in Eisenach, ook in Thüringen, bevond. Vorig jaar was ik betrokken bij een congres op de Wartburg in Eisenach over dit pseudowetenschappelijke instituut, dat alle Joodse elementen uit het kerkelijke leven wilde verwijderen. In het Lutherhuis in Eisenach loopt nog tot volgend jaar een bijzonder aan te bevelen tentoonstelling over dit perfide instituut.”
Welke herinneringen bewaart u zelf aan de DDR?
„Ik ben opgegroeid in Bad Oeynhausen, in het noordoosten van de deelstaat Noordrijn-Westfalen. Ik heb dus een West-Duitse biografie. Maar omdat wij nogal wat contacten hadden in de DDR, heb ik er als jongere toch heel wat van meegekregen. We hadden bijvoorbeeld familie in Thüringen, die wij regelmatig bezochten. En als kerkelijke gemeente hadden we contact met een evangelische (protestantse) partnerkerk in Berlijn-Karlshorst. De superintendent van deze gemeente, Joachim Rißmann, heeft grote indruk op mij gemaakt. De hereniging van Oost- en West-Duitsland in 1990 hebben we als kerkelijke gemeenten samen gevierd met een dankdienst in Berlijn-Karlshorst. De ontmoetingen en gezamenlijke gesprekken van toen staan me nog steeds levendig voor de geest.”
Lees ook:
In de DDR hadden christenen de wind altijd tegen (RD.nl, 23-05-2019)