Nieuw levensbeginsel
Psalm 119:6
„Dan zou ik niet beschaamd worden, wanneer ik zou merken op al Uw geboden.”
Dit nieuwe levensbeginsel maakt door de goede hand van God dat de mens zich tegen iedere bekende zonde kant, zodat hij geen vreedzaam verblijf geeft aan haar noch aan enige duisternis (2 Korinthe 6:14). Verder is hij gekeerd tot alle geboden die betrekking hebben op de plichten en op de levendmakende genade Gods in de mens. Dientengevolge geeft hij acht op alle geboden (Psalm 119:6), om godzalig, rechtvaardig en matig te zijn (Titus 2:12); om te jagen naar een goede en oprechte wijze van werken van hetgeen recht is, terwijl hij voorneemt deze poging niet te laten varen, zolang hij leeft, maar zich steeds uit te strekken tot de prijs der roeping Gods (Filippenzen 3:13-14).
Dit is ware heiligheid, die zeer wel past bij al degenen die voorgeven erfgenamen te zijn van de heilige woningen, in het onmiddellijk gezelschap en de onmiddellijke nabijheid van een heilig God (1 Johannes 3:3).
Sommigen zullen licht denken dat deze dingen zeer moeilijk te verkrijgen zijn. Ik geef toe dat het waar is. Maar laten ze vooreerst bedenken dat er een zeer rijke gave aan Gods volk in het verbond beloofd wordt, wat de zaken lichter maakt. Want de Heere heeft Zich verbonden het stenen hart weg te nemen en een vlezen hart te geven; en een nieuw hart, een hart om Hem voor eeuwig te vrezen.
William Guthrie, predikant te Fenwick (”Des christens grote interest”, 1668)