Weerwoord: Ziel én lichaam
De ziel is geen vogeltje dat opgesloten zit in de kooi van het lichaam. Christus heeft zeggenschap over het levende en het gestorven lichaam.
Enige tijd geleden nam ik afscheid van het lichaam van een overleden predikant. Naast de opgebaarde predikant stond een bedroefde man. Hij zuchtte diep en zei, wijzend op zijn geliefde dominee: „Nu is de ziel verlost uit het lichaam.”
Ongetwijfeld bedoelde deze broeder het goed. Maar was het ook Bijbels? Het antwoord luidt: nee! De in de klassieke filosofie gekoesterde gedachte dat de ziel als een vogeltje in de kooi van het lichaam opgesloten zit, moeten afwijzen. Het lichaam is niet minder waardig, maar is door God geschapen. „Naar het beeld Gods schiep Hij hem” (Genesis 1:27b). De Schepper verlustigde Zich in déze (lichamelijke) mens. „En God zag al wat Hij gemaakt had, en zie, het was zeer goed” (Genesis 1:31). Door de zonde is het lichaam aan de dood onderworpen. Wij moeten de dóód sterven. „Stervende sterven” (Genesis 2:17). Wie door wedergeboorte –herschepping– een kind van God is geworden, is vrijgekocht met het bloed van Christus (1 Petrus 1:19). Er is betaald, voor ziel én lichaam. Beide! De Heidelberger noemt het lichaam zelfs als eerste: „dat ik met lichaam en ziel, beide in het leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmaker Jezus Christus eigen ben” (Zondag 1).
Het voorgaande heeft consequenties voor ons denken over het lichaam en het gebruik daarvan. Het is een tempel van de Heilige Geest (1 Korinthe 6:19). Daarmee mag je niet naar hartenlust zondigen. Maar het zegt ook alles over het gestorven lichaam. Het gekochte lichaam wordt als een zaad aan de aarde toevertrouwd. Het wordt gezaaid in oneer, het wordt opgewekt in heerlijkheid. „Het wordt gezaaid in zwakheid, het wordt opgewekt in kracht”, houdt Paulus ons voor (1 Korinthe 15: 43). „Kinderen”, zo hoorde ik eens een predikant tijdens een rouwdienst zeggen, „wij gaan een lichaam zaaien.” Het geeft perspectief. Het is Pasen geworden! Jezus, de Eersteling, is opgestaan. De volle oogst zal volgen. Zijn opstanding is het pand van mijn lichamelijke opstanding.
Wij hoeven dus niet tevreden te zijn met alleen het behoud van de ziel. Integendeel, wij belijden met de kerk van alle eeuwen het geloof in de wederopstanding van het vléés. Het gegeven dat Christus de enige Eigenaar is van de ”Zijnen” is voor ons een antwoord op de vraag waarom een christen het cremeren van een lichaam (moet) afwijzen. Christus heeft immers niet alleen de zeggenschap over het levende, maar eveneens over het dode lichaam. Als de Levensvorst aan Martha en Maria vraagt waar Lazarus ligt begraven, dan is het de Eigenaar die deze vraag stelt (Johannes 11:34). Dan mag ik lezen: waar hebt u het aan Mij toekomende lichaam begraven? Zij mogen antwoorden: „Heere, kom en zie het.” Hoor hoe zij Hem aanspreken: „Kurie”, Heere!
Wie in Christus ontslaapt, mag weten dat Gods oog ook in het stille graf op hem of haar blijft rusten (vgl. Psalm 32). Het lichaam van de Zaligmaker getuige daarvan. De Vader waakte in de drie dagen dat Hij in het graf lag. Zijn lichaam bleef bewaard. Petrus mag het later (met een jubelstem) op Eerste Pinksterdag verklaren: „Zo heeft hij dit voorziende, gesproken van de opstanding van Christus, dat Zijn ziel niet is verlaten in de hel, noch Zijn vlees verderving heeft gezien” (Handelingen 2:31). De ziel, reeds in de hemelse heerlijkheid opgenomen, wacht op de hereniging. En wat het lichaam betreft geldt wat oudvader Dionysius Spranckhuysen (1587-1650) schrijft: „Onze dode lichamen mogen nog zo mismaakt, vervallen en afschuwelijk zijn als ze kunnen, niettemin God de Heilige Geest woont daarin en Die is daarin als een kostelijke balsem, een balsem van zeer liefelijke reuk, een balsem van zeer uitnemende kracht. Van zúlk een kracht dat de lichamen altijd worden bewaard om, terwijl zij midden in de verderving liggen, niet verderven noch verloren gaan.”
De auteur is predikant van de gereformeerde gemeente in Dordrecht. Weerwoord gaat in op vragen over het christelijk geloof. >>rd.nl/weerwoord