Muziek in oorlogstijd kan verbinden én verdelen
Muziek kan kalmeren, troosten, het geloof vertolken. Maar ook opzwepen, ontzetten, een totalitaire overtuiging opdringen. Het is geen wonder dat nazikopstukken de kunst nauwgezet controleerden en beheersten. Sommige componisten dienden als paradepaardje van het Derde Rijk, anderen kwamen op de zwarte lijst. Muziek als spiegel van een verwoestende oorlog.
Adolf Hitler hield van muziek. Als Russische soldaten tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog Berlijn veroveren en Hitlers bunker doorzoeken, vinden ze een verzameling grammofoonplaten met klassieke muziek. Inclusief een ‘vluchtlijst’: vijf platen die hoe dan ook mee moesten bij een plotseling vertrek.
De Führer is niet de enige kunstminnende nazi. De top van het regime verkeert graag in culturele kringen. Maar, zoals de ideologie van het nazirijk en de zuiverheid van de rassen nauwlettend bewaakt moeten worden, zo ook de zuiverheid van de muziek – zeker met het oog op het grote publiek. Belast met deze taak is Joseph Goebbels, sinds 1933 minister van Volksvoorlichting en Propaganda.
Met name de muziek van componisten als Ludwig van Beethoven of Richard Wagner kan op waardering van de nazi’s rekenen. De heroïek en overwinningsthema’s van Beethoven treffen de juiste toon en –niet onbelangrijk– de componist is van eigen bodem.
Wagner spant onbetwist de kroon. De 19e-eeuwse componist liet zich in zijn werk inspireren door dezelfde Germaanse mythologie waaruit het nazisme put. Wagner was evenmin vrij van antisemitisme: de componist schreef het pamflet ”Das Judenthum in der Musik”. Hij wilde hierin „de instinctmatige afkeer van het onwillekeurig afstotelijke van de Joden verklaren en rechtvaardigen.”
De musici die van deze muziek boegbeeld willen zijn, kunnen op waardering van het bewind rekenen. De Duitse pianiste Elly Ney is zowel een bekende Beethovenvertolkster als vurig aanhanger van het regime. Zo weigert ze in 1933 op te treden in de plaats van de Joodse pianist Rudolf Serkin, omdat ze het „niet kan verdragen een Jood te vervangen.” Goebbels plaatst haar in 1944 op de ”Gottbegnadetenliste”, een lijst van personen „door God uitverkoren” die zo onvervangbaar zijn dat zij niet in militaire dienst hoeven.
Ontaarde muziek
Vele anderen wacht echter een minder welwillende behandeling. Langzaam maar zeker ontstaan zwarte lijsten met verboden, „ontaarde” muziek – de zogenoemde ”Entartete Kunst”. Boven aan de lijst staat de muziek van Joden, zoals Felix Mendelssohn Bartholdy of Gustav Mahler.
In hun hang naar traditionele, harmonieuze en diep in de Duitse volksaard verankerde muziek, hebben de nazi’s maar weinig op met nieuwe, experimentele klanken. De atonale muziek, die afstand neemt van bekende toonsoorten, is hun een doorn in het oog. De voorman van deze stroming, Arnold Schönberg, emigreert in 1933 naar Amerika. De componist Anton Webern wordt vanwege zijn atonale composities als „Jood” bestempeld, waarmee het oordeel over zijn muziek geveld is.
Zuivering
Om zijn ‘zuivering’ te bereiken, stelt Goebbels de Reichskulturkammer in, die de censuur bewaakt op alle gebieden van de kunst. Ook Nederland kent in de oorlogsjaren zo’n Kultuurkamer. Wie als uitvoerend musicus wil optreden, moet zich daar laten inschrijven en het repertoire laten goedkeuren. Zo moet muziek het grote verhaal dienen dat de nazi’s willen vertellen: een verhaal van Arische zuiverheid, van strijd en overwinning.
Daarbij lopen de kopstukken van het regime zelf al aan tegen de rigiditeit van hun opvattingen. Tekenend is de verzameling grammofoonplaten in Hitlers bunker. Tot zijn favorieten behoren opnames van pianosonates van Beethoven en Mozart. Onverdachte componisten – maar Hitlers favoriete uitvoering van hun werken is van de hand van Artur Schnabel: een Joodse pianist die in 1933 Berlijn ontvlucht vanwege het opkomende nazisme. Blijkbaar wegen de principes van de Führer minder zwaar als het gaat om zijn eigen favorieten.
Troost
Zo doet het regime veel moeite om de muziek te laten aansluiten bij de nationaalsocialistische opvattingen: muziek als machtsmiddel. Maar in oorlogstijd worden ook andere functies van muziek zichtbaar. Juist tijdens de onzekerheid zoekt men troost in kunst: zo is het bezoek aan concertzalen in Nederland in de tweede helft van de oorlog ongekend hoog. Ook vinden veel illegale concerten aan huis plaats: podia voor musici die niet bij de Kultuurkamer staan ingeschreven.
In het door bombardementen geteisterde Londen organiseert de pianiste Myra Hess dagelijks ongekend populaire lunchconcerten.
Verzet
Naast de troostende functie van muziek wordt er in de oorlogsjaren ook gecomponeerd op het scherpst van de snede; muziek als daad van verzet. Een van de duidelijkste voorbeelden daarvan wordt niet onder het nazisme zichtbaar, maar juist aan de kant van de geallieerden: in de Sovjet-Unie.
Terwijl in Duitsland begin jaren dertig de donkere schaduw van Hitlers macht over het land begint te vallen, vindt in de Sovjet-Unie een ramp van ongekende proporties plaats. Geïnspireerd door de manier waarop Hitler in de Nacht van de Lange Messen met zijn tegenstanders afrekende, begint Jozef Stalin zijn Grote Zuivering. Tienduizenden „staatsvijanden” worden in enkele jaren tijd omgebracht.
De jonge dertiger Dmitri Sjostakovitsj slaat de ontwikkelingen in zijn vaderland met zorg gade. Vertrekken, zoals beroemde collega’s hadden gedaan, durft en wil de componist niet.
Ook in de Sovjet-Unie wordt de censuur op muziek echter steeds nadrukkelijker. Als in een opera van de componist naar de mening van het regime te veel opstand doorklinkt, barst in 1936 de bom. ”Het is chaos in plaats van muziek” kopt een anoniem krantenartikel – waarschijnlijk van Stalin zelf. Het werk wordt geschrapt en Sjostakovitsj op het matje geroepen. Stalin wil overwinningsmuziek voor het volk: een lofzang op het grote Russische verleden, muziek die de moraal ondersteunt.
De componist geeft aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog antwoord, met zijn Vijfde Symfonie. De ondertitel van het werk: ”Het antwoord van een Sovjetkunstenaar op terechte kritiek”. Het orkestwerk is pompeus, luidruchtig, opgewekt. Ogenschijnlijk een knieval voor al Stalins eisen. De overheid reageert tevreden.
Ironie
Maar een goed verstaander hoort meer – en veel Russen in de concertzalen merken de boodschap van ironie op. Deze vrolijke muziek is geen echte blijdschap. Later schrijft Sjostakovitsj over zijn symfonie: „Als je goed naar mijn muziek luistert, is het wel duidelijk wat er gebeurt. Het is net alsof iemand je met een stok slaat en zegt: Je moet blij zijn! Je moet blij zijn!” Wie met deze woorden in het achterhoofd de laatste maten van de symfonie beluistert –met een serie indringende paukenslagen– kan Sjostakovitsj’ werkelijke boodschap van verzet niet ontgaan: de opgedrongen vrolijkheid is één lange aanklacht tegen het leven in een dictatuur, waarin voor oprechte gevoelens geen plaats is.
Zo is muziek ook in oorlogstijd een spiegel van het leven, waarin vreugde en ellende ligt, verdriet en troost, strijd en overwinning. Machtheffers beseffen: in deze klanken kan een kracht liggen om samen te binden én te verdelen.
Dillema’s voor musici: soms zwart, soms wit, maar vooral veel grijs
Hoe vergaat het uitvoerende musici in de oorlogsjaren? Voor Joodse muzikanten is al voor de oorlog duidelijk dat er zware jaren zullen volgen. Na een beroepsverbod emigreert een deel van de Joodse componisten en muzikanten, veelal naar Amerika. Het massale vertrek –ook van andere „ontaarde” musici– leidt met name in Duitsland tot groot verval binnen de cultuursector: veel dirigenten en componisten vertrekken, in toporkesten ontstaan soms tientallen vacatures vanwege ontslagen Joden.
Van de Joodse musici die blijven, treden er in Nederland de eerste jaren nog veel clandestien op tijdens huiskamerconcerten. Later worden velen van hen slachtoffer van de elkaar steeds sneller opvolgende razzia’s en deportaties.
In verschillende concentratiekampen, zoals Auschwitz, worden orkesten samengesteld, die uitvoeringen voor de kampleiding verzorgen. Of voor de bühne, zoals in ”voorbeeldkamp” Theresienstadt, om te spelen voor een inspectie van het Rode Kruis. Spelen in een kamporkest kan een beschermde status geven, maar niet zelden wacht ook deze musici de dood.
Collaboratie
Muzikanten die niet onder de rassenwetgeving vallen, komen in de oorlogsjaren geregeld voor ethische dilemma’s te staan. De Vlaamse muziekjournalist Fred Brouwers tekent in zijn vorig jaar verschenen boek ”Beethoven in de bunker” negentien portretten van musici onder het nazisme. Het levert een gekleurd palet op: van collaboratie tot verzet en alles wat daartussen zit.
In sommige gevallen lijkt er weinig ruimte voor nuance. Pianiste Elly Ney schaart zich zonder voorbehoud achter Hitler en zijn bewind, spreekt met afkeer over Joden en weigert tot aan haar dood in 1968 afstand te nemen van de nazi-ideologie.
Ook aan de andere kant van het spectrum vallen verhalen te vertellen. Over de wereldberoemde dirigent Arturo Toscanini bijvoorbeeld. Zich bewust van zijn heldenstatus, maakt de maestro gebruik van zijn invloed om zich tegen de machthebbers te keren. Wanneer Benito Mussolini dreigt niet naar een concert te komen als de partijhymne niet zal klinken, weigert Toscanini die te dirigeren: de partijleider blijft thuis. Als Hitler –die de dirigent hoog heeft staan– hem eerbiedig vraagt tóch nog in Berlijn op te treden, weigert Toscanini beslist: „Het is mijn plicht om te strijden voor musici die door de nazi’s vervolgd worden.”
Zwarte lijnen van verraad, witte lijnen van verzet: ze zijn er. Maar Brouwers laat overtuigend zien dat de lijnen veel vaker grijs zijn. Musici hinken op twee gedachten, zijn begaan met het lot van Joden maar vrezen voor hun hachje, voeren uit voor nazi’s maar spreken zich op andere momenten kritisch uit.
Hoed
Zo tekent Brouwers de bekende Duitse componist Richard Strauss als een opportunist. Hij staat op goede voet met de nazi’s en functioneert dankbaar als hun ‘uithangbord’. Het brengt Toscanini tot de uitspraak: „Voor de musicus Strauss zet ik mijn hoed af, voor de mens Strauss zet ik hem weer op.” Tegelijk is er ook een andere kant. Strauss helpt Joodse musici en weigert op zeker moment om tijdens een groot nazi-evenement op te treden.
In Nederland is Willem Mengelberg omstreden. Als chef-dirigent van het Concertgebouworkest geniet hij lange tijd een heldenstatus. Die verliest hij echter vanwege zijn houding in oorlogstijd. Hij wordt lid van de Nederlandsche Kultuurraad, onderhoudt goede contacten met de nazitop en spreekt openlijk zijn sympathie voor Duitsland uit. Het leidt na de oorlog tot een levenslang dirigeerverbod in Nederland. Die straf wordt later versoepeld tot 1951. In dat jaar overlijdt Mengelberg echter. Hij heeft nooit meer voor een orkest gestaan.
Maar ook Mengelbergs oorlogsverleden is niet terug te brengen tot een ‘zwarte lijn’. Hij verzet zich bij rijkscommissaris Seyss-Inquart tegen het ontslag van Joodse orkestleden. Als deportatie dreigt voor de jonge Joodse pianovirtuoos Mischa Hillesum (zie: ”Muzikaal talent kwam nooit tot volle bloei”), richt Mengelberg zich in een brief tot de hoogste Nederlandse SS-baas, Hanns Rauter, met het verzoek de jongen „naar mogelijkheid te helpen.”
De vele persoonlijke verhalen maken vooral duidelijk dat wie terugkijkt naar het verleden, zich geen gemakkelijk oordeel vanuit de leunstoel kan aanmeten.
Beethoven in de bunker, Fred Brouwers; uitg. EPO; 240 blz.; € 19,90
Pianotalent kwam nooit tot volle bloei
Wie hem hoort spelen, is snel overtuigd: de Joods-Nederlandse Mischa Hillesum is een veelbelovend talent. Een recensent schrijft in 1935 –Mischa is dan 14– over „een zeer goed ontwikkelde techniek, een mooie parelende aanslag en een goede beheersing van het pedaalgebruik. Hij is ontwijfelbaar hoogst muzikaal en heeft een goed muziekgeheugen. Alles eigenschappen die zeer veel van hem doen verwachten.”
Die verwachtingen worden echter nooit waargemaakt. Het hele gezin Hillesum wordt opgepakt tijdens een razzia in 1943 en gedeporteerd. Alle gezinsleden komen om; Mischa sterft op 23-jarige leeftijd als dwangarbeider in het Poolse Warschau. Van zijn werk blijven slechts enkele geluidsopnames bewaard en een map met manuscripten, waaronder twee preludes voor piano.
Mischa was de broer van Etty Hillesum, die bekend werd vanwege haar dagboek over de oorlogstijd. Het verhaal van het jonge pianotalent wordt belicht in ”Muziek tot leven”, een serie podcasts van NPO Radio 4 over vervolgde musici uit de Tweede Wereldoorlog.
Meer informatie: Muziek tot Leven - Verhalen van musici in de oorlog (NPO Radio 4)