Begeleiden in de Noorderkerk: een lofpsalm op drie prestanten
Normaal begeleidt Arthur Koopman in de Amsterdamse Noorderkerk op zondagmorgen zo’n 300 mensen. Nu zitten er maar tien in de kerk. „Je moet gewoon serieus je werk doen.”
Zondagmorgen begon de dienst met Psalm 21 vers 5, 6 en 13: „Hoe groot en schitt’rend is Zijn eer.” In de gewone situatie zou hoofdorganist Arthur Koopman het Knipscheerorgel in de Noorderkerk vol laten klinken, om de gemeente mee te nemen in de lofpsalm. „’s Ochtends kun je behoorlijk gas geven.” Nu begeleidde hij met de prestanten 8, 4 en 2. „Meer kun je niet doen.”
De eerste zondag dat de gemeente niet meer in haar geheel mocht samenkomen, zaten er zo’n veertig mensen, vertelt Koopman (1961), die al dertig jaar aan de Noorder verbonden is. „Een aantal mensen was uitgenodigd; maar een deel bleef liever thuis, wellicht uit angst voor het virus.”
De week erop werden de maatregelen aangescherpt en de Noorderkerk ging over op een online dienst, met alleen de predikant, een ouderling, een diaken, de koster en de organist. Maar de predikanten, ds. P. J. Visser en ds. J. H. Visser, wilden toch zoveel mogelijk een echte dienst houden, inclusief het zingen, zegt Koopman. „Maar ja, als de organist speelt, wie zingt er dan mee?” Uiteindelijk is ervoor gekozen een paar mensen uit de kerk met een redelijk goede stem te vragen met een microfoon mee te zingen. Koopman: „Het geluid wordt gemixt, zodat het orgel en de zang in balans zijn voor de mensen thuis. Maar dat betekent wel dat ik niet het volle orgel kan gebruiken; dat zou voor onbalans zorgen.”
En dus speelt Koopman voor zo’n tien mensen in de kerk een lofpsalm met drie registers open. „Bij het uitleidend orgelspel zorg ik wel dat ik m’n ei kwijt kan. Dan gaat de tent open met een grote fantasie of toccata.”
Onwennig
De eerste keer dat hij in een vrijwel lege kerk de dienst moest begeleiden, ervoer de organist als verwarrend en onwennig. „Hoe moet je spelen? Hoe kort of lang doe je de voor- en naspelen? Tot ik bedacht: Er zitten thuis misschien wel duizend mensen mee te luisteren. Ik doe het niet voor niks. Ik moet gewoon doen alsof het een normale dienst is.”
Het inleidend orgelspel hield hij de eerste keer bijvoorbeeld kort, misschien twee minuten. „Er zitten toch geen mensen in de kerk. Tot ik me realiseerde dat mensen thuis de computer al vroeg aanzetten en gewoon orgelmuziek voor de dienst willen horen. Ze missen het als je dat niet doet.”
Daarom speelt hij nu vooraf zo’n vijf à tien minuten. „Je moet gewoon denken dat het een cd-opname is. Dan zit er ook niemand in de kerk, maar er wordt wel geluisterd. Je kunt als organist niet maar wat aanrommelen; je moet gewoon serieus je werk doen.”
Is het lastig om in een vrijwel lege kerk tempo en maat vast te houden? Koopman: „Als het goed is, heb je als organist je eigen idee over het tempo. Dat moet je gewoon vasthouden. Dan maakt het niet zoveel uit of er 10 of 300 man in de kerk zit.” Misschien is het nog wel makkelijker met weinig mensen, zegt de organist, omdat je ze niet zo goed hoort. „Zit de kerk vol, dan merk je als organist direct dat een makkelijk lied uit volle borst gezongen wordt, en dat de gemeente bij een moeilijk lied schuchter meedoet. Je hebt dan veel meer feeling met wat er beneden gebeurt.”
Sowieso moet een organist z’n eigen plan trekken, vindt Koopman. „Als je wacht op de gemeente, ben je te laat. Je moet zelf de kar trekken, de mensen meenemen in het lied. Zij moeten bij jou aanhaken, niet andersom.”
Zaaltje
Intussen vindt de musicus de situatie heel onwerkelijk. „De Noorder is niet heel groot, maar je ervaart het nu als een gigantische ruimte. Als het zo de rest van m’n leven moest, zou ik bij wijze van spreken liever in een zaaltje samenkomen, dat is veel knusser en gezelliger. Maar een kerkgebouw inspireert natuurlijk veel en veel meer.”
serie kerk in coronatijd
In een serie van zeven artikelen wordt stilgestaan bij de gevolgen van het coronavirus voor het kerkelijke leven. Deel 4: de organist.