Toegespitst: Trek geen overhaaste conclusies over het spreken van God
Niemand zal ontkennen dat de mensheid met de coronapandemie een bijzondere tijd doormaakt. In christelijke kring wordt niet zonder reden gezegd dat dit een sprake Gods is. Maar hoe moet deze ziekte geduid worden? Is er sprake van een bijzonder oordeel?
Laten we eerst vaststellen dat de Heere op verschillende manieren spreekt. Allereerst en allermeest door Zijn Woord. Maar daarnaast spreekt hij ook op andere wijzen. Soms is dat door voorspoed. Dat duiden wij dan als ”zegening” aan. Soms spreekt Hij door tegenheden of rampspoed. Dat laatste dus ook. De Bijbel is daar duidelijk over.
Om één voorbeeld te noemen: In Ezechiël 5 zegt de Heere dat Hij Jeruzalem zal straffen en oordelen. „Ik, de HEERE, heb het gesproken.” En dan noemt Hij verschillend kwaad dat Hij zal zenden: honger, boos gedierte die de inwoners van de stad van hun kinderen zal beroven, pestilentie, bloed en het zwaard. Door deze dingen roept de Heere de mensen van Jeruzalem als het ware toe: Bekeert u!
Ziekte en andere rampspoeden kunnen dus wel degelijk een sprake Gods genoemd worden. Sterker, het is voor de christen een plicht om in die gebeurtenissen de stem van de Heere op te merken. Zoals Psalm 107:22 (berijmd) zingt:
„Wie wijs is, merk’ die dingen;
En geev’ verstandig acht
Op ’s Heeren handelingen
Zo vol van gunst als macht.”
Laten christenen dus niet aarzelen om de coronacrisis te benoemen als het spreken van God.
Zwakkelingen
De laatste weken is wel duidelijk geworden dat deze erkenning niet in de seculiere wereld wordt begrepen. In de media worden verbazing en verbijstering getoond als een predikant of een christelijke commentator rept over het spreken van God door deze pandemie. Die visie past niet in het gangbare beeld van een god die liefde is en het goede met de mens voorheeft. De toon waarop commentaar wordt gegeven op preken, meditaties en artikelen is ronduit schokkend.
Toch zijn er soms ook seculieren die erkennen dat God op een bijzondere wijze spreekt door ziekten of andere rampen. De Amerikaanse theoloog van Schotse afkomst dr. David Murray wijst daarop in een preek over de tien plagen die hij twee weken geleden hield in verband met de corona-uitbraak. Hij zei: „De tovenaars van Egypte konden de eerste twee plagen wel nadoen. Maar de derde plaag (luizen) stoppen konden zij niet. Zij moesten tegenover farao toegeven: „Dit is Gods vinger” (Exodus 8:19). Zij bleken zwakkelingen te zijn tegenover de almacht van God. Ook de heiden moet soms erkennen dat God spreekt.”
Erkennen dat God door rampen (maar óók wel door zegeningen) spreekt, is één ding. Het duiden daarvan is echter een tweede. Vaak beseffen mensen te weinig dat zij beperkte schepselen zijn, die bovendien door hun eigen schuld en zonde een verduisterd verstand hebben. Zij kunnen Gods wijs beleid absoluut niet doorgronden. Het gevaar is immens dat zij verkeerde conclusies trekken; met hun vinger de verkeerde richting uit wijzen en de plank volledig misslaan.
Ontrouw
Eerst die wijzende vinger. Hoevelen zijn er niet die nu, tijdens de coronacrisis, wijzen naar de boosheid en verdorvenheid van onze samenleving? En die is boos, dat is waar. Maar wie van degenen die met een beschuldigende vinger naar anderen wijzen, beseft dat hij dan tegelijk met drie vingers naar zichzelf wijst?
Wie een bijzondere sprake van God wil duiden, zal eerst en vooral heel bewust naar zichzelf moeten wijzen. Dat besefte de dichter van Psalm 106, toen hij zong:
„Wij hebben God op ’t hoogste misdaan;
Wij zijn van ’t heilspoor afgegaan;
Ja, wij en onze vaad’ren tevens.” (Vers 4, berijmd)
En hij besefte wat daarvan de consequenties waren. Tegen de achtergrond van zijn eigen ontrouw zag deze dichter het straffende optreden van God:
„Dit alles spoorde God tot wraak,
Zijn volk, Zijn erf, Zijn hoogst vermaak,
werd nu een gruwel in Zijn ogen
Hij gaf hen in der heid’nen macht
Waardoor zij, zonder mededogen
In slaafse keet’nen zijn gebracht.” (vers 22, berijmd)
Oppassen dus om meteen de focus te leggen op die ene beschuldigende vinger. Eerst aandacht voor de drie vingers naar onszelf.
Troost
Maar er is meer. Overhaaste conclusies naar aanleiding van het spreken van God zijn misplaatst. Toen Jobs vrienden kwamen om hem te beklagen, zwegen ze eerst zeven dagen voordat ze ook maar één woord spraken. En ondanks die ”denkpauze” zaten ze er met hun oordeel nog helemaal naast.
De Engelse schrijver John Hill (1711-1746) waarschuwt in een verhandeling over 2 Koningen 4:26 om niet te vroeg te oordelen over Gods bedoeling met een plaag of straf. „Geef pas een oordeel over een bedeling van de Voorzienigheid, als het einde ervan gekomen is. (…) Davids haast had hem duur kunnen komen te staan. „Ik zeide in mijn haasten: Alle mensen zijn leugenaars” (Psalm 116:11). Samuël en allen zijn leugenaars; ik zal nooit het koninkrijk krijgen; ik zal omkomen door de hand van Saul. Het was maar goed dat God hem niet op zijn woord nam toen hij weigerde op God te vertrouwen. (…) Aan het einde zal blijken wat de rechte weg was.”
Aan het eind van zijn preek wees Murray erop dat Gods oordelen soms uitgelegd kunnen en moeten worden als een bijzonder gericht. En toch: „God kent degenen die van Hem zijn (2 Timotheüs 2:19) en Hij beschermt hen. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit Psalm 91. Daarmee is niet gezegd dat gelovigen geen coronavirus krijgen. Maar… terwijl Gods vinger de wereld in paniek brengt, is diezelfde vinger tot troost voor Zijn Kerk.”
Tegelijk waarschuwde Murray voor ongegronde hoop dat uit een oordeel iets goeds kan komen. „Gods oordelen redden niet. Soms hebben we de hoop dat Gods oordelen meer mensen tot geloof zullen brengen dan het preken van het Evangelie. Het bewijs is niet bemoedigend. Farao verhardde zich alleen maar en deed alles behalve zich bekeren. De vinger van God redt niet. Het lichaam van Christus redt wel. Daar mogen we ook vandaag nog onze zekerheid en veiligheid zoeken.”