Huidige „nood der tijden” moet kerken en christenen bijeenbrengen
Door de verscheurdheid van de kerk ontbreekt de eenparige profetische stem. Inzake de collectieve ongerechtigheid, maar ook om de wereldbewoners te leren bescherming te vinden bij God.
Wie overpeinst in deze tijd in de stilte van de nacht niet eens wat gaande is? Het bracht me bij de profeet Jesaja, die dat ook kende. „Met heel mijn ziel verlang ik naar U in de nacht, ja met mijn geest diep in mij zoek ik U ernstig. Want wanneer Uw oordelen over de aarde komen leren de bewoners van de wereld wat gerechtigheid is” (Jesaja 26:9, HSV). In de oorspronkelijke Statenvertaling en ook in andere vertalingen staat voor oordelen „gerichten”. Hoe dit alles te duiden? Ik ging te rade bij Calvijn, die de woorden van deze tekst nauwkeurig heeft gespeld.
Voor Calvijn is het allereerst „duidelijk genoeg” dat de woorden ”geest” en ”ziel” zoveel betekenen als ”verstand” en ”hart”, in hun onderlinge samenhang. De profeet verlangt naar God in de nacht, met zijn verstand en met zijn hart. Calvijn zegt „dat hij ’s nachts, als het tijd is om te rusten en te slapen, opstaat om God te zoeken, zodat hij door niets wordt afgeleid.” „Vroeg in de morgen”, voegt Jesaja eraan toe. Dat wijst op een „voortdurend zoeken”, zegt Calvijn.
Wat houdt dan het overdenken van de oordelen, de gerichten in? De profeet, zegt hij, „bedoelt er namelijk mee te zeggen dat God de mensen leert Hem te vrezen door de geselslagen, die Hij hun toedient.” Want in voorspoed vergeten zij Hem. „Ze worden dartel en overmoedig en onderwerpen zich aan geen enkel gezag.”
En dan komt Calvijn, „om kort te gaan”, tot de conclusie dat Jesaja hier bekent „dat hij en ook anderen door Gods straffen bereid gemaakt zijn zich aan Zijn heerschappij te onderwerpen, en zich ook aan Zijn bescherming toe te vertrouwen.” Let wel: niet de wereld buiten hem moet, zal lering treffen uit de gerichten, maar „hij(zelf) en ook anderen.” Niet alleen om zich aan Gods „heerschappij” te onderwerpen, maar ook om zich aan Zijn „bescherming” toe te vertrouwen. Wat het leren van de gerechtigheid betreft, waar de tekst mee eindigt, is Calvijn kort. Als God niet „met Zijn lange arm Zijn recht zou handhaven”, dan zou niemand Hem spontaan gehoorzamen.
Schuilplaats
Tot zover Calvijn. Woorden ter overdenking nu „de gerichten” over de wereld gaan. Met Zondag 10 van de Heidelbergse Catechismus belijden we in alles Gods Vaderlijke Hand. Een hand die kan leren, bemoedigen, helpen, vermanen, maar ook (be)straffen als het nodig is (Hebreeën 12:6). Hoe dat in het wereldgebeuren te duiden valt, is niet aan ons. „Uw weg was door de zee, Uw pad door grote wateren, en Uw voetstappen werden niet bekend” (Ps. 77:20). Maar in het woord ”gericht” zit het rechtsgeding, de rechtspraak. God spreekt en doet recht in de weg van het gericht, maar dwingt ook gerechtigheid af.
De ene vertaling zegt: „zo”, de andere: „dan” zullen „de inwoners der wereld” gerechtigheid leren. Wat ongerechtigheid is, valt alom te tasten. De ongerechtigheid schreeuwt naar de hemel, wereldwijd:
Het antisemitisme. „Wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan”, zegt de profeet Zacharia (2:8).
De vreemdelingenhaat. „Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt Mij niet gastvrij onthaald”, zegt Jezus (Mattheüs 25:43).
De verhouding tussen rijk en arm. „Nu dan, gij rijken, huil en jammer…”, zegt Jakobus (5:1).
De vergoding van idolen, met massale toejuichingen. Dagon viel met zijn aangezicht ter aarde (1 Samuël 5:4).
De uitputting van de aarde en de vervuiling van de dampkring eromheen door overconsumptie. „Want wij weten dat heel de schepping gezamenlijk zucht en gezamenlijk in barensnood verkeert tot nu toe” (Romeinen 8:22).
Hoewel al die ongerechtigheid zich collectief manifesteert, gaan concrete mensen daarachter schuil in de massa. Maar Jesaja maakt geen onderscheid: de bewoners der wereld. „Hij en anderen”, zegt Calvijn. Kerk en wereld, in die volgorde. „Wij hebben het land geen heil gebracht”, zegt Jesaja verder (26:18).
Voordat de kerk oordelend over de wereld spreekt, zal ze zich naar binnen keren. „Ga, Mijn volk. Treed uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u. Verberg u voor een ogenblik, totdat de gramschap over is” (26:20). Wanneer de weeën van de tijd ons persoonlijk raken, is daar een schuilplaats.
De verscheurdheid van de kerk is de grootste ongerechtigheid, verachting van de liefde van Christus, Wiens Lichaam gebroken is. Daardoor ontbreekt de eenparige profetische stem naar „het land”, naar de wereld toe, ook inzake de collectieve ongerechtigheid. Hoe vaak is niet gezegd dat „de nood der tijden” kerken en christenen bijeen zal brengen. De nood der tijden is nu!
Roep om heling
Er is ook meer te zeggen. Calvijn wijst erop dat de „bewoners van de wereld” ook zullen leren „bescherming” te vinden bij God. Door het gericht heen is er Heil. Nieuwtestamentisch mogen we zeggen: Omdat er een Kruis in het centrum van de wereldgeschiedenis heeft gestaan. Daar heeft zich het grootste gericht in de geschiedenis voltrokken. Maar daar zijn dan ook de machten van het kwaad, de angst, ziekte en dood tenietgedaan. Troost wordt gevonden in de wonden van Christus. Een hoofdstuk verder spreekt Jesaja over een wijngaard „met bruisende wijn” (27). Dat mag in de grootste crisis het bemoedigende zijn in de verkondiging van de kerk, met uitzicht op heil en bescherming. In de gebeden voor alle „inwoners der wereld” geeft ze stem aan die bemoediging en aan de roep om heling.
Of „de bewoners van de wereld”, het gebroken Lichaam van Christus voorop, ieder persoonlijk vooral, uit de wereldwijde crisis lering zullen trekken, zal moeten blijken. Vandaag zien we de dampkring boven China weer optrekken. Vandaag zien we allerwegen uitgestoken helpende handen. Vandaag klinken ook in seculiere media stemmen dat de crisis tot bezinning en omkering moet brengen, omdat we wereldwijd vastlopen in gevestigde, autonome, vaak autocratische structuren. De wereld is even stilgevallen. En vandaag schuilen christenen over grenzen heen even samen. Samen barmhartig zijn: „Niet alleen.” Even gerechtigheid! Hoe lang?
Jesaja verlangde naar God en overpeinsde alles in de nacht. Op Hoop van lering, overtuigd van Bescherming.
De auteur was voorheen algemeen secretaris van de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk.