Tijd van nood kan Nederlanders verbinden
Neemt de saamhorigheid van Nederlanders in tijden van crisis toe? Of juist niet? Eén ding is duidelijk: we voelen weer wat het betekent om landgenoten –en lotgenoten– te zijn.
Als je het twee weken geleden gevraagd had, zouden veel mensen in dit land misschien gezegd hebben: „Nederland? Nationaal gevoel? Nou, misschien iets met voetbal en koningshuis, maar verder betekent het niet veel meer. We zijn te verschillend. We zijn allemaal wereldburgers geworden.”
Maar dan gebeurt er ineens iets ingrijpends, iets wat we nog nooit hebben meegemaakt. De hele wereld lijdt eronder, maar er is geen wereldpolitiek die de moeilijke beslissingen voor ons neemt. Het is de Nederlandse regering die bepaalt hoe wij ons in deze crisis gaan gedragen. „We moeten het samen gaan doen”, zegt premier Rutte, „met 17 miljoen Nederlanders.”
Grenzen gaan dicht, bijeenkomsten worden afgelast, scholen sluiten. Ineens zitten we met elkaar opgescheept. En we zien het beste en het slechtste in elkaar naar boven komen – want beide impulsen kent ieder mens.
Egoïstisch hamstergedrag in de supermarkten. Vechten om een blik bonen of een pak rijst. Toenemende stress en onzekerheid. Ruzies thuis. En, typisch voor Nederlanders: eindeloos opgewonden commentaar op alles wat de overheid wel of niet besluit. Maar daartegenover ook: belangeloze hulp voor wie het nodig heeft. Bloemen voor ouderen. Steun voor ondernemers in de buurt. Applaus voor de zorg.
Bij de supermarkt maken wildvreemden ineens een praatje met elkaar. En in al te rustige winkelstraten zeggen voorbijgangers elkaar zomaar gedag. Misschien zijn we nog steeds even verschillend als een maand geleden, maar sinds de coronacrisis ook Nederland in zijn greep kreeg is er sprake van een soort lotsverbondenheid.
We zien de kwetsbaarheid in elkaars ogen. We herkennen elkaars moeite met alle aanpassingen die van ons gevraagd worden, de inbreuk op onze routines, het gemis van vrienden en collega’s, de angst of onzekerheid over wat er gebeuren gaat, het diepgevoelde besef dat we broze mensen zijn. We hebben nu allemaal één ding gemeenschappelijk, en dat schept een band.
Deze vrijdag verschijnt er bij de krant een themabijlage over Nederland en Nederlanderschap. Veel van de verhalen in die bijlage lagen vorige week al klaar; slechts een enkel artikel gaat in op de nieuwe situatie. Maar het hele onderwerp blijkt juist nu actueel te zijn, nu we ons kunnen afvragen: wat verbindt ons in deze omstandigheden met andere Nederlanders?
Reformatorische christenen zullen misschien niet zomaar hun neiging om met wantrouwen naar de rest van de Nederlanders te kijken kunnen overwinnen. En andersom. De crisis zal evenmin, zoals Bas Heijne deze week in NRC schreef, „een-twee-drie de ware broederschap der mensheid in ons bewerkstelligen. De ware aard van de crisis begint nog maar net tot ons door te dringen. We zijn nog maar nauwelijks op de proef gesteld.”
Toch gaan we nu misschien weer iets beter begrijpen wat het begrip ”naaste” letterlijk betekent. We kunnen minder goed terugvallen op ons internationale netwerk van interessante contacten met gelijkgestemde zielen. We kunnen ons ook niet opsluiten in de eigen reformatorische zuil, en de dingen voor onszelf op onze eigen manier gaan organiseren.
Onze naasten, dat zijn nu de mannen en vrouwen die naast ons staan in de supermarkt. De kinderen uit onze straat. De ouderen in het verpleeghuis om de hoek. Onze dorps- of stadsgenoten, onze streek- en landgenoten.
„Ik geloof dat een tijd van nood –en daar zitten we nu opeens in– werkelijk kan helpen om elkaar te vinden en te waarderen”, zegt dr. H. Klink in de bijlage ”Nederland”. „Ik hoop dat mensen zich beginnen af te vragen: Hebben wij niet heel veel verlaten? Als dat besef er is, dan kun je juist als christen solidair zijn met de mensen om je heen.”