Naamchristen
Openbaring 3:16
„Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch koud noch heet, Ik zal u uit Mijn mond spuwen.”
De vijanden van Gods kerk kent men en men kan zich voor hen wachten, maar voor de uiterlijke mondbelijders niet, omdat ze zich binnen de kerk ophouden en door hun lauw en zorgeloos leven er velen aftrekken en eindelijk Geest en leven geheel uit de kerk bannen. Die lauwe sleurchristenen, die uiterlijke mondbelijders, doen van binnen de boezem der kerk met hun gedaante van godzaligheid veel meer kwaad dan de vijanden van buiten, met al hun geweld en goddeloosheid. Zulke lauwe mondbelijders zijn veel groter en verstokter zondaren dan de koude vijanden der waarheid buiten. Want ze zondigen tegen zoveel groter licht, tegen alle middelen van zaligheid en bekering, tegen duizend, duizenden vermaningen en bestraffingen, die hun over hun lauwheid en zorgeloosheid gedaan worden en tegen de allerernstigste en aanhoudendste smekingen van Christus om hen tot vurigheid van geest en tot een ware godzaligheid en geloof te bewegen. Zo hebben ze dan ook een veel zwaarder oordeel te verwachten dan degenen die buiten zijn. Het zal eens Joden en heidenen veel, ja oneindig verdraaglijker vallen dan die lauwe mondbelijders en zorgeloze naamchristenen. De heetste hel zal gestookt worden voor de lauwe en geveinsde christenen. Ik wilde nog duizendmaal liever met een heiden sterven die nooit van God, noch Zijn gebod gehoord heeft, dan met een lauw gereformeerd naamchristen, hoe schone gedaante van godzaligheid hij ook vertoond heeft.
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen
(”Veertien nagelaten biddagpredikaties”, 1840)