Vurige liefde
Romeinen 12:11
„Zijt niet traag in het benaarstigen. Zijt vurig van geest. Dient de Heere.”
Nu ontdooit dat ijskoude en bevroren hart. Het wordt warm, ja heet. Er komt een vurig geloof in de ziel, waardoor ze zichzelf op het allerhartelijkste aan God en Christus overgeeft, Zijn oneindige genade en barmhartigheid aangrijpt en zich geheel van Hem laat innemen en bestralen. De ziel wordt geheel vervuld en ontstoken door een brandend vuur van goddelijke liefde, waardoor de innigste begeerten van het hart vurig naar de Heere en Zijn genade uitgaan en niet anders dan met Hem voldaan worden. Zo wordt er getuigd van de bruidskerk in Hooglied 8:6 dat haar liefde voor haar hemelse Bruidegom sterk was als de dood en haar ijver hard als het graf. Dat haar kolen waren vurige kolen, vlammen des Heeren, die veel wateren niet konden uitblussen. Al de begeerten en genegenheden van de ziel worden hier tegelijk door de liefde van God en Christus ontvonkt. Dat veroorzaakt dan niet anders dan een vurige en brandende ijver van godzaligheid, waardoor de ziel zich alleszins aan de dienst van God overgeeft, zich op de vurigste wijze oefent in alle geestelijke deugden en plichten van heiligheid, zowel in- als uitwendig. En tot zodanige ijver in geloof, liefde en godzaligheid wordt Gods volk overal in de Heilige Schrift ernstig vermaand, zoals in Romeinen 12:11: „Zijt niet traag in het benaarstigen! Zijt vurig van geest!”
Theodorus van der Groe, predikant te Kralingen
(”Veertien nagelaten biddagpredikaties”, 1840)