Column: Veelzeggend
Hij keek me eens aan, maar zei niets, ook niet toen ik mijn vraag herhaalde. Of hij me wel goed verstond? De jongen knikte hard. En of hij het goed vond dat ik een praatje met hem maakte? Het donkere kuifje knikte nog harder. „Waarover zullen we dan praten?” „Weet ik niet”, klonk het fluisterend. Zijn blik schoot langs me heen naar boven. Aankijken was lastig.
Zonet had ik hem op het schoolplein zien spelen. Zijn rode wangen lieten zien dat hij daar heel wat rondjes had gerend. Maar ook daar viel op dat hij weinig praatte, en dat terwijl hij al in groep 7 zat. Opvallend was dat het hem aan vrienden niet leek te ontbreken. In het spel van de anderen werd hij helemaal meegenomen. Blijkbaar begrepen en spraken zijn klasgenoten zijn taal.
Dan maar een papier erbij. Een poppetje tekende ik, dat was hij. Wie waren er nog meer thuis? Zo langzaam als hij tot praten kwam, zo snel was hij met tekenen. Groot kwam papa op het papier. Daaronder een grote mama. Ook een broer en een zus. Keurig werden de namen erbij geschreven.
En zo kwam het gesprek op gang: wijzend op de poppetjes, vragend met wie hij speelde en wat hij dan speelde. Maar ook wat er speelde. Het vroeg veel aan luistervaardigheid om wijs te worden uit de fluisterantwoorden. Maar als je oprecht luistert, hoor je echt veel.
Dat zusje hem vaak moest hebben, dat hij bijna niets kon zeggen en zij wel. En dat hij dan heel boos kon worden. Of hij dan weleens sloeg? Met grote ogen keek hij mij aan en knikte toen. „Heel hard en dat is heel erg!” kwam er ineens hardop uit. Maar papa was zijn grote vriend, die kon hij helpen. En met papa had hij nooit ruzie.
Helaas was het uurtje voorbij. Veel had ik niet opgeschreven, maximaal één bladzijde aantekeningen.
Na een week was ik er weer. Om hem weer te spreken. Hij sprong direct op toen hij uit de klas werd gehaald. Weer mocht hij tekenen; nu mocht hij zelf wat verzinnen. Het werd een tekening van een vogel in zijn nest. En daarboven, heel groot: ”Voor de meester”.
„Waarom heb je een vogel getekend?” was mijn vraag. Hij keek weer langs en boven me. En wees toen omhoog, boven mijn hoofd. Ik keek om en zag toen pas wat hij al steeds had gezien. Daar hing een afbeelding van een zwaluw in zijn nest bij een altaar. „Dat is de mooiste psalm”, fluisterde hij.
En met deze zin en deze tekening zei hij meer dan ik op kon schrijven.