Ernst Verduin (92): Auschwitz als loodzwaar geheim
Auschwitz stempelt zijn leven. Als 16-jarige Joodse jongen moest hij mee naar de gaskamers, maar op het perron van het beruchte concentratiekamp liep hij brutaalweg naar de groep volwassen gevangenen die in het kamp moest werken. Ernst Verduin (92) overleefde de oorlog. Het is zijn missie om vooral jongeren te waarschuwen „tegen kwade krachten in de samenleving.”
Verduin is in Nederland nog een van de weinige overlevenden van Auschwitz. Ondanks zijn hoge leeftijd ziet hij er vitaal uit. „Alleen mijn kortetermijngeheugen wordt wat minder”, zegt hij met een glimlachje bijna verontschuldigend. In zijn woonkamer hangt een oude kroonluchter. „Die heeft mijn vader voor de oorlog gekocht van een kerk die werd gesloten. Toen wij in de kampen zaten, heeft een bekende die voor ons bewaard.” Op tafel ligt het nieuwe boek van Geert Mak ”Grote verwachtingen”. Eronder een boek over mensen die de concentratiekampen hebben overleefd.
Wat is voor u het ergste als u aan de Tweede Wereldoorlog terugdenkt?
„Dat is het verlies van mijn familieleden. Mijn vader, moeder, oudere zus en ik vormden een hecht gezin. Maar mijn vader en zus zijn in de kampen vermoord. Hun dood was voor mij veel erger dan wat ik zelf in de kampen heb meegemaakt.
Ons gezin is op 14 januari 1943 in Amsterdam opgepakt. Wij zouden gaan onderduiken. Alles was geregeld, maar we waren net te laat. We werden naar concentratiekamp Vught gebracht.
Op 11 september 1943 werd ik samen met mijn zus en een groep jongeren naar Westerbork gebracht. Hier hebben we een paar dagen gezeten. Ik kan mij er niets meer van herinneren. Heel apart. De meeste zaken kan ik erg goed onthouden, maar sommige dingen zijn helemaal weg.
Al na een paar dagen moesten wij naar Auschwitz. Wij zaten in een veewagon bomvol mensen. Het duurde een aantal dagen. Onderweg was het verschrikkelijk. Er stond een emmer om onze behoefte in te doen. Die was zo vol, zodat het smerig werd. De mensen reageerden heel verschillend. Ik sliep veel, anderen zaten voor zich uit te staren. Sommige jongens en meisjes hadden seks. Een orthodoxe Jood ergerde zich daaraan, maar anderen zeiden: „Laat ze toch genieten. Straks is alles voorbij.””
Wist u wat er in Auschwitz met Joden gebeurde?
„Ja. We hadden al in Amsterdam allerlei verhalen gehoord over de kampen. Die verhalen kwamen van Joden die voor de oorlog uit Duitsland naar Nederland waren gevlucht, maar bijvoorbeeld ook van Duitse soldaten. In kamp Vught vertelde een SS’er die in een kamp had gewerkt over de gaskamers. Dat we dit wisten, was ook mijn geluk want daardoor was ik extra alert toen de trein in Auschwitz aankwam.
We werden op het perron uit de wagons gehaald door schreeuwende SS’ers. Een officier deelde het transport op in twee groepen. Oude en zieke mensen en jongeren onder de achttien moesten bij elkaar gaan staan. De gezonde volwassen mannen en vrouwen stonden apart.
Ik was zestien en stond bij de ouderen, kinderen en zieken. Deze groep zou rechtstreeks naar de gaskamers gaan. Ik dacht: „Hier moet ik weg. Ik moet naar die andere groep. Daarom zei ik tegen een SS’er die daar stond dat ik achttien was. Even later liep ik rustig naar de andere groep. Er gebeurde niets. Hierdoor heb ik dat overleefd.
Wij moesten naar het werkkamp Auschwitz-Monowitz, dat zo’n 8 kilometer verderop lag. Ons haar werd afgeschoren en ik kreeg het nummer 150811 op mijn linkeronderarm getatoeëerd.” Verduin schuift de mouwen van zijn colbertjasje en overhemd omhoog. „Kijk hier stond het”, zo wijst hij naar een witte plek op zijn linkerarm. „Ik heb de cijfers in de jaren zestig van de vorige eeuw weg laten halen, want inkt kan kanker veroorzaken.”
In Monowitz moesten we werken in de fabrieken van het chemieconcern IG Farben. Ik moest zakken cement van 50 kilo sjouwen, en heb ook gewerkt bij de rioolzuiveringsinstallatie.”
Wat betekenden de verschrikkingen in het concentratiekamp?
„Je moest altijd opletten wat je deed en ook oppassen voor de SS’ers. Hierdoor ben ik nog steeds erg alert. Belangrijk was ook dat je vrienden had. We hielpen elkaar. Zo ben ik erg ziek geweest, maar gelukkig werd ik goed geholpen.
In Monowitz kreeg je iets beter te eten. Dat had te maken met het werk in de fabriek. IG Farben wilde niet iedere keer nieuwe mensen opleiden.
Er gebeurden in Monowitz ook vreselijke dingen. Dan denk ik aan de ophangingen. Daar moesten we allemaal naar kijken. Of als een gevangene straf kreeg. Hij werd dan op zijn buik op een bok gelegd en kreeg harde stokslagen op zijn achterste tot bloedens toe. Velen overleefden dit niet.
We roken vaak de lucht van de crematoria van Auschwitz-Birkenau. Die geur van verbrande mensen is verschrikkelijk. Van gevangenen die contacten hadden in Birkenau had ik gehoord dat ook mijn zus daar is gedood. Zij is vermoord bij experimenten met tyfusinjecties.”
Hoe was de bevrijding?
„Toen Auschwitz op 27 januari 1945 door de Russen werd bevrijd, waren wij al weg. Enkele dagen daarvoor waren wij door de nazi’s te voet richting het westen gestuurd. Het was ijskoud. Velen hadden slechte kleding en waren door voedselgebrek en zware arbeid erg verzwakt. Tijdens deze dodenmars kwamen veel mensen om.
Ik trok op met een aantal gevangenen. Wij hielpen elkaar. We kwamen uiteindelijk in kamp Buchenwald terecht. Dat werd enkele maanden later door de Amerikanen bevrijd. We waren natuurlijk ontzettend blij.
Kort daarna werden we naar Nederland teruggebracht. In Amsterdam moesten wij ons laten registreren. Ik ging eerst bij een oom en tante wonen en later bij vrienden van mijn ouders.
Mijn vader leefde niet meer. Ik vermoedde dat hij in een ander kamp in Polen was vermoord. Ook dacht ik dat mijn moeder dood was. Maar op mijn verjaardag op 22 juni 1945 hoorde ik van mijn tante dat mijn moeder nog leefde. Dat was natuurlijk een geweldig cadeau.”
Hoe ging u na de oorlog weer aan de slag?
„Eerst maakte ik het gymnasium af. Toen ik ging werken in de dameshoedenfabriek van mijn vader heb ik economie gestudeerd. Uiteindelijk kwam ik in de pensioen- en verzekeringswereld terecht. Daar had ik mooie functies.
Ik ben getrouwd met Anneke Scheffer in 1957. We kregen twee kinderen en twee kleinkinderen. De band tussen ons was goed.”
In hoeverre hebben uw kampervaringen invloed op u gehad?
„Mijn persoonlijkheid heeft een beschadiging opgelopen. Ik was als kind driftig, maar na de oorlog werd het erger. Echt tot in het onredelijke. Dat moet voor mijn vrouw en kinderen heel vervelend zijn geweest. Ik vind het erg dat ik hen hierdoor niet de warmte heb gegeven die mijn ouders mij wel gaven.
Dat ik wat agressiever ben, was zeker in het begin van mijn huwelijk voor mijn vrouw niet gemakkelijk. Gelukkig kon zij ermee omgaan.
Een gevolg van de oorlog is zeker mijn eigenschap om sterk door te draven. Het is bekend dat dit nauw samenhangt met het concentratiekampsyndroom. Dat doordraven houdt in dat ik gehoord wil worden en dat ik wil laten zien dat ze mij niet klein krijgen.
Bij dat doordraven hoort ook dat je wilt confronteren. Ik herinner mij een bezoek aan Buchenwald met oud-gevangenen. Samen met een andere Joodse man droegen wij demonstratief een keppeltje. Een groep Oost-Duitse vrouwen stond naar ons te kijken. Volgens mij omdat wij een keppeltje droegen. Ik kon het toen niet laten om te roepen: „Jullie mannen hebben niet iedereen kunnen vermoorden.” Dat was natuurlijk pijnlijk voor die vrouwen.
Het was weer zo’n opvallende demonstratie van ”ik ben er nog”. Ik voel dan een vreemd soort dwang om te confronteren. Daarom moet ik worden afgeremd. Gelukkig deed mijn vrouw dat in de jaren voor haar overlijden en nu doet mijn partner Pauli dat. En dat werkt goed.”
Dus voor partners van oud-kampgevangenen heeft de oorlog ook veel gevolgen?
„Inderdaad. Zo heb ik door de Holocaust ook verlatingsangst gekregen. Het gevoel van alleen over te blijven. Mijn vrouw kon hiermee goed omgaan. Daarom raadde zij mij voor haar dood in 2001 aan alvast contact op te nemen met de Joodse Geestelijke Gezondheidszorg. Dat was heel verstandig, want de verlatingsangst speelde daarna weer op.
Bovendien heb ik last van nachtmerries gehad. Zelfs zo erg dat mijn vrouw mij soms wakker maakte. Maar gelukkig is dat over.
Je merkt ook andere gevolgen. Ik ben vier keer in Israël geweest, maar de laatste keer is slecht bevallen. We hadden in het hotel een kleine kamer. Daar heb ik echter een aversie tegen en daardoor kreeg ik last van erge angstaanvallen. Dat heeft een link met de kampen. Ik heb zelf nooit in een strafcel gezeten, maar er wel veel over gehoord. Ik kan er niet tegen. Voor mijn vrouw was dit heel vervelend, want het was geen leuke vakantie.”
U kreeg hulp voor uw psychische problemen.
„Ja, sinds de vijftiger jaren kom ik bij het Sinaï Centrum, waar Joden worden behandeld die door de oorlog last hebben van geestelijke problemen. Daar heb ik veel gesprekken gevoerd en dat doe ik nog regelmatig. Dat is nuttig voor de verwerking.
Ik heb voor mijzelf een overlevingsstrategie. Bepaalde zaken moet je laten liggen. Je wilt die niet verwoorden. Zo heb ik mij nooit bewust afgevraagd waarom ik wel overleefde en anderen niet. Ik beschouw dat als een gegeven en wil er uit zelfbehoud niet naar graven. Dat ik nog leef, zie ik als een combinatie van puur geluk, alertheid van mijn kant om bepaalde kansen te grijpen en de hulp die ik van andere gevangenen kreeg. Maar waarom het anderen niet lukte, laat ik liggen.”
Speelde geloof een rol in het kamp?
„Voor sommige Joden wel, maar voor mij totaal niet. Mijn vader moest niets van religie hebben en ik ook niet. Nazisme is eveneens een uiting van religie. Ik vind religie gevaarlijk.”
Wat betekenen uw Joodse wortels voor u?
„Dat was rampzalig. Je hebt de ellende dat je wordt opgepakt omdat je voorouders Jood zijn.
Ik voel me geen Jood. Ik ben ook niet besneden. Dat is in Buchenwald nog mijn geluk geweest. Daar wilden SS’ers alle nog levende Joden doden, maar ik liet zien dat ik niet besneden was. Toen kon ik gaan.”
Doet het feit dat u van Joodse komaf bent u nooit iets?
Verduin is een poosje stil. Zijn ogen worden vochtig. „Toen ik de eerste keer in Israël kwam en op het vliegveld stond had ik de grond wel willen kussen. Dat is dan toch een gevoel van: hier kan ik thuishoren, hier mag ik zijn wie ik ben. Dat gevoel heb ik heel duidelijk gehad.
Ook toen ik een keer op een vrijdagmiddag in Middelburg kwam. Ik liep de synagoge binnen en bleek de tiende man te zijn, zodat er een volledige gebedsdienst kon zijn. Dat vond ik heel essentieel. Ik was de tiende man en ik was nog een Jood ook.”
Hoe kijkt u nu tegen Duitsers aan?
„Het is niet zo dat ik door de oorlog alle Duitsers haat. Ik heb bij hen geen negatieve gevoelens.”
Vertelde u uw kinderen over uw ervaringen in de kampen?
„Met mijn kinderen heb ik lange tijd niet over de oorlog gepraat. Dat kwam pas toen ik in 1992 met een reis naar Auschwitz wilde en mijn vrouw en kinderen lieten blijken dat zij ook mee wilden.
Op dat moment brak bij mij het besef door dat zij al die jaren onderling regelmatig over de oorlog en mijn ervaringen hadden gesproken. Waarschijnlijk hebben ze aangevoeld dat zij er tegen mij beter niet over konden beginnen, omdat het een loodzwaar geheim was.
Bij veel oud-kampgevangenen kwam er meer openheid door de mondigheid van de derde generatie, dus de kleinkinderen. Zij gingen vragen stellen die de tweede generatie niet durfde.”
U had moeite om thuis over de Holocaust te spreken, maar u gaf er wel lezingen over.
„Het is opvallend dat ik er met anderen wel over kon praten. Al vrij snel begon ik met lezingen voor leerlingen en allerlei andere groepen mensen. Mijn vrouw moedigde dat aan omdat ze dacht dat dit voor mij een goede uitlaatklep zou zijn. En dat is ook zo. Het is bovendien belangrijk dat vooral jongeren weten wat er is gebeurd.”
Op 27 januari wordt herdacht dat het 75 jaar is geleden dat Auschwitz werd bevrijd door de Russen. Wat doet u dat?
„Het is heel belangrijk dat het kamp er nog is. Ik ben er een paar keer terug geweest. De eerste keerde voelde dat als een overwinning.
Volgende week ga ik samen met koning Willem-Alexander naar de herdenking. Dat herdenken is essentieel, zowel voor degenen die de oorlog hebben overleefd als voor anderen. Het doel is dat zoiets nooit meer mag gebeuren.”
Dus, nooit meer Auschwitz!
Verduin kijkt voor zich uit, denkt na en zegt zacht: „Ik heb er geen verklaring voor dat een mens zulke gruwelijke dingen doet. De mens is niet goed. Als je ziet welke conflicten er nog steeds in de wereld spelen. Als je ziet welke verschrikkelijke dingen er gebeuren als verkeerde groepen aan het bewind komen. We hebben niets geleerd van Auschwitz. Nee, nee, niets…”
Ernst Verduin Ernst Verduin (1927) werd geboren in Amsterdam, waar zijn vader een dameshoedenfabriek had. Verduin had een oudere zus, Wanda. De familie verhuisde in 1935 naar Bussum.
Begin 1942 werd het gezin door de Duitsers gedwongen om in Amsterdam te gaan wonen. Op 14 januari 1943 werden ze opgepakt en naar kamp Vught gebracht. Op 11 september 1943 moesten Verduin en zijn zus via Westerbork naar Auschwitz. Daar moest hij naar het werkkamp Monowitz. Dat behoorde met Auschwitz Stammlager (bekend van de hoofdpoort ”Arbeit macht frei”) en het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau tot de drie grootste kampen van Auschwitz. Vanaf half januari 1945 tot de bevrijding zat Verduin in Buchenwald.
In 1957 huwde hij met Anneke. Zij kregen twee kinderen en twee kleinkinderen. Zijn vrouw overleed in 2001. Zijn huidige partner is Pauli Jense-Tas.