Eerste koning van Libië, en ook de laatste
Libië, in het nieuws door moeizame bemiddeling in een jarenlange burgeroorlog, was ooit een koninkrijk. De eerste koning was gelijk de laatste. Een Nederlandse oud-journalist plaveide het pad voor hem.
De strijdende partijen in Libië krijgen van de grootmachten geen wapens of andere militaire steun meer, is vorige week besloten tijdens de Libiëtop in Berlijn. In het Noord-Afrikaanse land is krijgsheer Khalifa Haftar in een verbeten conflict gewikkeld met premier Fayez al-Sarraj. Haftar maakt inmiddels in 80 procent van het land de dienst uit en belegert hoofdstad Tripoli.
De stabiliteit is ver zoek sinds dictator Muammar Gaddafi in augustus 2011 na 42 jaar ten val werd gebracht. Daarmee werd hem een koekje van eigen deeg gepresenteerd: zelf was hij als 27-jarige officier ook aan de macht gekomen door het heersende staatshoofd zijn ambt te ontnemen.
Dat ging er wel anders aan toe. Gaddafi hield zich in een rioolbuis schuil, maar werd gevonden en gedood. Koning Idris I, zijn voorganger, verbleef voor een medische behandeling in Turkije toen een staatsgreep in 1969 het einde van de monarchie inluidde. De 80-jarige vorst kon niet terug naar zijn vaderland en vestigde zich in een buitenwijk van de Egyptische hoofdstad Caïro. Daar bleef hij wonen tot hij op 94-jarige leeftijd overleed.
Italiaanse kolonie
Idris I, werd hij genoemd, ook al is er nooit een II op gevolgd. Idris I (1889-1983) heette voluit Sajjid Moehammad Idris bin Sajjid Moehammad al-Mahdi al-Senoessi. Hij behoorde tot een nomadische stam. Zijn grootvader stichtte een islamitische soefi-orde.
Na de Eerste Wereldoorlog erkenden de Britten Idris als emir van Cyrenaica, het oostelijke deel van Libië. In 1920 werd Cyrenaica een kolonie van Italië. Met instemming van de Italianen bleef Idris er als emir regeren. In 1922 kreeg hij dezelfde functie in Tripolitania, het noordwestelijk deel van Libië.
Voor de Italiaanse leider Mussolini was Libië letterlijk een overzees gebiedsdeel: verzet van de bevolking drukte hij krachtig de kop in, hij stimuleerde de ontwikkeling van het land en 150.000 Italianen emigreerden naar Libië om er het kernvolk van het gebied te gaan vormen, waarin de oorspronkelijke bewoners moesten opgaan.
Onafhankelijkheidsoorlog
De verhouding tussen Idris en de koloniale machthebbers aan de overkant van de Middellandse Zee verslechterde. Tevergeefs probeerde de emir bij de Italianen te bewerkstelligen dat zijn land onafhankelijk mocht worden. Daarop vertrok hij naar Egypte. Vanuit dit ballingsoord leidde hij de Libische guerrillastrijd tegen het koloniale bewind.
Het lag daarom voor de hand dat Idris tijdens de Tweede Wereldoorlog de geallieerden steunde en zich tegen de Italianen en de Duitsers keerde. In 1944, na de geallieerde overwinning in Noord-Afrika, zag hij zijn kans schoon: hij verliet Caïro en regeerde weer vanuit Benghazi, de hoofdstad van Cyrenaica.
Doordat Italië een van de verliezers van de oorlog was, gaf het in 1947 zijn aanspraken op Libië op. Frankrijk had de Libische regio Fezzan bezet, maar wilde daar wel afstand van doen. De Algemene Vergadering van de Verenigde Naties stelde in 1949 dat Libië voor 1 januari 1952 onafhankelijk moest worden, eerder dan menig ander Afrikaans land.
De Nederlander A. Pelt bestuurde het gebied twee jaar lang en moest intussen de verzelfstandiging voorbereiden, een grondwet opstellen en een bestuursapparaat opbouwen. Als hoge vertegenwoordiger van de VN ging hij met emir Idris in gesprek. Het leidde ertoe dat Libië een constitutionele monarchie met erfopvolging werd. Als dank voor Pelts inzet werd er in Tripoli een straat naar hem genoemd.
Joden
Idris werd koning. Hij bleef vanuit Benghazi het bewind voeren, terwijl het parlement in Tripoli werd gevestigd.
Ook al stond Libië aan de kant van de geallieerden, voor de Joodse bevolkingsgroep was er juist na de oorlog geen plaats meer. Tijdens een pogrom in november 1945 werden er in Tripoli vijf synagoges vernietigd en werd een groot aantal gebouwen geplunderd. Meer dan 140 Joden, onder wie 36 kinderen, verloren het leven. Na de stichting van de staat Israël in 1948 was er opnieuw veel geweld tegen de Joodse bevolking. Tienduizenden Joden emigreerden dan ook naar Israël.
Staatsgreep
Idris’ regering is als gematigd en prowesters getypeerd. De geallieerden die zijn land de onafhankelijkheid hadden bezorgd, behielden zijn steun. De Amerikanen en de Britten mochten in Libië zelfs legerbases openen.
Een zoon had Idris niet. Toen een ziekte hem trof, besloot hij per 2 september 1969 af te treden ten gunste van zijn neef Hasan as-Senoessi (1928-1992), die sinds 1956 kroonprins was. Voordat deze de troon kon bestijgen, greep een groep officieren onder leiding van Gaddafi de macht. De monarchie werd vervangen door een socialistische republiek.
De koning kreeg een trap na: in 1971 werd hij bij verstek tot de doodstraf veroordeeld. In buurland Egypte had hij echter opnieuw een veilig onderdak gevonden.