Bart Jan Spruyt: Dreigen we de besten te verliezen?
Een verlangen naar het Ware, Schone en Goede drijft sommige reformatorische christenen, vooral jongeren, buiten de grenzen van de protestantse traditie. Waarom hebben wij geen beter verhaal?
Als ik me niet vergis, dient zich een nieuwe categorie van (vooral jonge) mensen aan die het reformatorische geloof waarin zij zijn opgevoed, dreigen te verlaten. Ik heb het nu niet over jonge mensen die afhaken omdat het geloof ze sowieso niet veel zegt, en ook niet over studenten die wetenschap en geloof op een gegeven moment niet meer met elkaar in overeenstemming kunnen brengen en daarom met kerk en geloof breken.
Ik heb het over een andere categorie – een categorie die qua omvang vast kleiner is, minder geruchtmakend maar toch relevant. Misschien vooral wel omdat zij ons een kritische vraag stellen die tot nog toe onbeantwoord is gebleven.
Het is nog niet eens zo gemakkelijk om de groep die ik bedoel helder af te grenzen. Het zijn veelal jonge mensen die –zo zou je kunnen zeggen– verlangen naar een hoogstaand leven. Verlangen is wel het kernwoord. Het verlangen naar een levensbeschouwing, een visie, en een daarbij passende levensstijl. Een verlangen om in de baaierd van meningen en opinies, wereldlijke en kerkelijke, een archimedisch punt te vinden – van vastheid en regie, voorbij het toevallige en het plaats- en tijdgebondene, een punt van continuïteit en van waarheid en van schoonheid. Dualisme, relativisme, het recente en onbeproefde, het individuele en incidentele zijn de zaken die moeten worden vermeden.
Katholiciteit
Dat archimedische punt is misschien nooit welluidender onder woorden gebracht dan door de fijnzinnige theoloog Herman Bavinck in een oratie over de katholiciteit van de kerk: Daarin betoogde hij dat die katholiciteit van een „aangrijpende schoonheid” is, die niet wordt gekend door mensen die zich in „de enge kring van een kerkje of conventikel” opsluiten. Zij beroven zich „van geestelijke schatten, die door geen meditatie of devotie kunnen worden vergoed”, en verarmen hun ziel. Maar zij die deze traditie hebben ontdekt, kunnen niet langer „eng van hart” zijn.
Deze katholiciteit, deze traditie van wat „altijd en overal door iedereen” is geloofd, en de verbeelding daarvan in literatuur, muziek, liturgie en architectuur, hebben de mensen die ik bedoel binnen de gereformeerde traditie niet kunnen vinden – zo blijkt keer op keer. Het leven daar hebben zij ervaren als gemodder in de uiterste marge – eerst verwonderd, daarna geërgerd, daarna vastberaden om zich niet meer door zoveel kleingeestigheid naar beneden te laten trekken. Ik heb de afgelopen jaren verschillende vrienden zo zien overstappen naar de Rooms-Katholieke Kerk. Het waren niet de minsten. Het waren de besten.
Ik werp me hier niet op als hun advocaat. Ik vrees dat zij gevaar lopen de kern van het christelijk belijden voor een andere kern in te wisselen. Die kern van het belijden is toch Luthers belijdenis van de vrolijke ruil tussen Christus en de zondige mens, waarvan nota bene de vorige paus heeft gezegd dat Luther daarmee beter dan wie ook het geheimenis van de verlossing onder woorden heeft gebracht. In plaats van Christus dreigt als nieuwe kern de kerk te komen: als behoedster van een voorgegeven morele orde, van waarheid en gezag en autoriteit, en als hoedster van een grootse literatuur, van Thomas en Dante tot Newman en Chesterton.
Ik ben hun advocaat niet maar ik begrijp hen wel. Een van de vele dingen die ik begrijp is hun angst voor het ghetto. In een van de weinige intelligente stukken over ”cultuurchristendom” schrijft ds. M. J. Schuurman (Friesch Dagblad, 11 januari 2020) dat cultuurchristendom een brug voor de kerk vormt om mensen met het evangelie in contact te brengen. Als de herinnering aan het christendom uit onze cultuur verdwijnt (en cultuurchristenen zijn daar zeer alert op), dan „verdwijnen ook mogelijkheden om als buitenstaander onverwacht met de christelijke traditie in aanmerking te komen. Daarmee wordt de ruimte voor het evangelie om te werken kleiner.” Ik zou daaraan toe willen voegen dat er ook een omgekeerde weg blijkt te zijn: van conservatisme naar cultuurchristendom en naar geloof.
Kinneging
Laat ik een voorbeeld geven. Over drie weken presenteert de Leidse hoogleraar rechtsfilosofie Andreas Kinneging zijn nieuwe boek ”De onzichtbare maat”. Kinneging bekritiseert daarin Verlichting en Romantiek, en bespreekt Plato en Augustinus en Thomas van Aquino als vaders en hoeders van de Europese traditie. Hij presenteert zich als een augustiniaans-thomistisch christen. Voor hem is Christus Degene Die niet zozeer naar deze wereld is gekomen om als Middelaar een zoenoffer te brengen, maar om als magister een leer te verbreiden, een leer van een liefde die de ziel kruisigt, de ‘oude Adam’ in ons doodt en resulteert in een gerichtheid op het Goede, Schone en Ware. Calvinisme is in dit perspectief een gnostische dwaling.
Het gaat hier dus om een boek, geschreven door een hoogleraar die niet bij een kerk is aangesloten, maar zich wel opwerpt als verdediger van de culturele en morele erfenis van het christelijk geloof. Hier kan een zinnige discussie ontstaan, buiten het ghetto van het narcisme van het kleine verschil. Ik denk dat ik die vrienden waarover ik het had, bij de presentatie van het boek zal tegenkomen.
Dit artikeltje is slechts een signalement, ingegeven door een zekere onrust, een zeker ongemak, en vooral een zeker onbehagen. We hebben in onze christelijk-reformatorische traditie ook denkers als dr. W. Aalders, die het christelijk geloof wilde verifiëren en uitwerken tot een breed-katholieke levensbeschouwing. Tot die traditie behoort ook ‘rabbi’ John Duncan, die van zichzelf zei dat hij eerst een christen, daarna een katholiek, daarna een calvinist, daarna een aanhanger van de kinderdoop en ten slotte een presbyteriaan was. Maar de voorbeelden van Aalders en Duncan hebben ons niet geïnspireerd tot een verhaal dat de besten binnen de boorden van onze traditie houdt. Omdat de versmalde refo-traditie dit verhaal heeft verstikt?
Dr. Bart Jan Spruyt doceert cultuur en maatschappij aan hogeschool de Driestar in Gouda en kerkgeschiedenis en apologetiek aan het Hersteld Hervormde Seminarie aan de VU in Amsterdam