Rubriek Ter plekke: Driehoog in Amsterdam
Historicus Geert Mak wijdt in zijn boek ”De engel van Amsterdam” (Atlas, 1992) ook een hoofdstuk aan de kerk, onder de titel ”God vrezen aan de Prinsengracht”. Maar voordat hij het licht laat vallen op de Noorderkerk aldaar, zegt hij: „Om een stad te laten ademen is platteland nodig.” Neem de doorsnee stadsmarkt: „De eierboer komt uit Ermelo, de bloemenman uit Vijfhuizen, de kippenboer uit Putten, de visboer uit Volendam, de bakkerskraam uit Zaandam, de groenteboeren rijden ’s ochtends vroeg weg uit Wormer en de Beemster, de kaasboeren komen uit de buurt van Woerden.” In 1540 schreven de vroede vaderen van Edam dan ook al dat „de steede van Amsterdam onze hoofdstede is, waarvan wij lidmaten zijn.”
Mak voert een zekere Paul ten tonele, een appelkweker uit Zaltbommel, die ’s zaterdags een kraam heeft op de Noordermarkt bij de Noorderkerk, waar hij zelfgeperst „Paradijssap” van appels en peren, alsook de vruchten, verkoopt. Op deze „boerenmarkt” komen de kaas en eieren uit het Friese Wijnjewoude, de groente uit de Beemster en van de Veluwe. En daarachter staat „als een massieve en beschermende muur” de Noorderkerk. ”De kerk is open” staat er op een spandoek.
Intussen noemt hij de Noorderkerk „Tholen, Goeree-Overflakkee, Spakenburg en Putten hartje Amsterdam.” „Op straat gaat de discussie over heroïne en euthanasie, binnen deze muren praat men voorzichtig over introductie van een enkel gezang in de eredienst.” (1992!) Alsof hij zeggen wil: een plattelandsrestje nog. Want: „Er loopt geen grotere cultuurkloof door Nederland en zelfs door West-Europa, dan die tussen stad en platteland.” Eén of twee generaties eerder was dat nog anders: grootouders bijvoorbeeld, die aan het eind van de 19e eeuw vanwege de armoede de Friese Wouden verlieten.
Maar als de stad voor melk, boter, kaas en eieren het platteland nodig heeft, hoe dan de kerk? In zijn ”Groen bekeken” sprak ds. M. Groenenberg er ooit zijn verbazing over uit dat ds. J. T. Doornenbal in de Veluwse kerkbode zulke lange in memoriams schreef. Of er niets anders te schrijven was. „U woont zeker driehoog daar in Amsterdam en u ziet de natuur niet waar alles sterft en telkens weer nieuw leven geboren wordt?” vroeg toen ds. Doornenbal terzake. Hij nodigde hem uit om met vrouw en kinderen een paar dagen in zijn pastorie in Oene te komen logeren. Maar ds. Groenenberg was, evenals ds. Doornenbal, ongehuwd.
Ademnood van de kerk in de stad zonder het platteland! Maar toen de grootvader van wijlen prof. dr. H. Jonker, ooit machinist op het stoomgemaal bij Genemuiden en ouderling aldaar, in Amsterdam bij zijn kleinzoon een jeugddienst bijwoonde, was zijn ruime en korte commentaar: „Het moet hier toch anders.” En ouderling Bruggeman zei tegen Mak: „Kijk, als wij op z’n Veluws bezig zouden zijn, dan zouden we geen voet aan de grond krijgen in deze stad.” Zijn vrouw voegde eraan toe: „Als je hier leeft zie je dat God veel genadiger is dan je ooit hebt gedacht.” Dat lijkt me een mooie gedachte die de kerk in de stad en op het platteland samenbindt. Om samen op te ademen!