Heden van genade
Jesaja 50:11
„Ziet, gij allen, die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt! Wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die gij ontstoken hebt. Dat geschiedt u van Mijn hand, in smart zult gijlieden liggen.”
Voor een ontwaakte ziel treedt het woord tegemoet: „Ziet, gij allen, die een vuur aansteekt, die u met spranken omgordt! wandelt in de vlam van uw vuur, en in de spranken, die gij ontstoken hebt. Dat geschiedt u van Mijn hand, in smart zult gijlieden liggen” (Jesaja 50:11). Nu zit de mens nog meer in benauwdheid; de duisternis van de middernacht is groter geworden dan tevoren. Maar dit is juist de tijd des Heeren. De ziel zit als het ware in een kerker. Zij ziet niet de weg des vredes. De Geest opent het Woord en Christus, de Zoon van God, gaat op. De Heere, onze gerechtigheid. Het hart van Christus wordt openbaar: Zijn liefde voor de verlorenen; Zijn werk voor hen; Zijn zekerheid gevende gehoorzaamheid en Zijn zekerheid gevend lijden.
O, heerlijke Christus. Dierbare Christus! Hij straalt als een nieuwe zon. De ziel blikt op Hem vol verbazing en zegt: „Het licht is zoet en het is de ogen goed de zon te aanschouwen” (Prediker 11:7). Is Christus over u opgegaan? Is Hij, de betere Zon, aan u openbaar geworden? Zo niet, dan bent u de ellendigste van alle mensen; dan zit u in de duisternis en in schaduwen des doods. Och, wat zijn al de spranken van werelds genoegen? Al de vuren en fakkels die de wereld ontsteekt, betekenen niets.
Robert Murray M’Cheyne, predikant te Dundee (”Leerredenen”, 1862)