Hulp
We zien hier die grote man Jesaja in uiterste verlegenheid. Men hoort hem bitter klagen en het klamme zweet schijnt van zijn aangezicht te druipen. Is er dan geen heil of hulp voor deze man te vinden? Zou die grote Jehova niet in genade op hem neerzien, zijn tranen drogen en hem ontlasten van zijn zondepak, zijn lippen heiligen en zijn tong bekwaam maken om Zijn Woord en oordelen aan het zondige volk te verkondigen?O ja, toen de gedachten van droefheid in hem vermenigvuldigd werden, hebben Gods wonderlijke vertroostingen zijn hart verblijd. Want een Seraf nam een kool van het altaar en roerde zijn lippen aan. Hoewel deze Serafim altijd vaardig zijn om Gods lof te verkondigen, zijn ze ook bereidwillig om Zijn machteloze en verlegen knechten in hun dienst te ondersteunen.
Zo zeker de profeet dit uiterlijke teken zag, zo zeker mocht hij zich van de bekende zaak verzekeren. Zodra zijn tong met deze gloeiende kool aangeroerd is, bevestigt de hemelse afgezant dit met deze krachtige uitdrukking dat zijn misdaad van hem is geweken en dat zijn zonde verzoend is.
Het waren juist zijn zonden onder het gezicht van Gods heerlijkheid die hem zo ontstelden en waardoor hij zich in zijn bediening zowel onmachtig als onwaardig bevond. Het waren ook zijn zonden die hem de vreugde in God voor een tijd hadden benomen.
W. Themmen, predikant te Northorn (Een weeklagende Godsgezant, 1730)