Rubriek Ter plekke: Dirk, een echte geloofsgetuige
Wat heeft het protestantisme bijgedragen aan de geschiedenis van ons land? Het is een vraag die nu met regelmaat de kop opsteekt. Partijen, vooral aan de rechterkant van het politieke spectrum, zoeken naar continuïteit tussen verleden en heden.
De bekende historicus Johan Huizinga (1872-1945) vond de opbrengst van het calvinisme voor de Nederlandse cultuur povertjes. Het calvinisme, de hoofdstroom van het protestantisme in Nederland, heeft bij het ontstaan van Nederland wel gezorgd voor tolerantie. Maar de invloed op politiek, kunst of literatuur was nihil.
Vrijheid van meningsuiting was dus vóór de Reformatie geen gemeengoed. Huizinga verhaalt van Dirk Willemsz., een „echte geloofsgetuige.” In 1569 wordt hij op gruwelijke wijze gedood op last van de toen rooms-katholieke overheid. De plaats van de „offerande”, aldus een andere bron, de Martelaers Spiegel van Tieleman van Braght, was even buiten het Gelderse Asperen. Daar werd Dirk aan een paal vastgebonden en ging het vuur in het opgestapelde hout. Omdat er een sterke oostenwind waaide, duurde het lang voordat de vlammen ook zijn bovenlichaam hadden bereikt. Dirk moest een lange lijdensweg gaan voordat de dood intrad. Van Braght: „…dat men hem in de stad Leerdam, waar de wind naartoe waaide, tot over de zeventig malen „O mijn Heere, mijn God, etc.” heeft horen roepen.” Volgens Huizinga’s anonieme bron kon men hem „horen schreeuwen als een varken.”
Wat had Dirk op zijn kerfstok? Hij werd verdacht van herdoop toen hij vijftien, achttien of twintig was. In zijn huis hield de doopsgezinde boer samenkomsten, waar ook meermaals herdoop had plaatsgevonden. Genoeg om hem als „exempel” te arresteren en te berechten.
Desondanks wist Dirk te ontsnappen. Hij riskeerde zijn leven door over een dunne ijslaag weg te vluchten. Toch haalde hij de overkant. Hij was veilig. Een van zijn belagers zakte erdoor. „En Dirk Willemsz., merkende dat hij in lijfsgevaar stond, is haastelijk wederom teruggekeerd en heeft deze diefleider uitgeholpen en zijn leven gered”, meldt Van Braght. De dankbare dienaar van de schout wilde Dirk laten gaan maar zijn baas op de oever waarschuwde dat hij een kopje kleiner zou worden gemaakt als hij Dirk vrijliet. En zo ging de redder opnieuw in de boeien en eindigde hij zijn leven op de brandstapel.
Ik blijf met vragen zitten. Wat kan het motief zijn om nota bene een vijand het leven te redden? Hoopte hij op kwijtschelding van straf? Was hij naïef of rechtschapen? Was het dan toch het geloof waardoor hij zelfs zijn vijand hielp? En was het dan angst voor straf of liefde tot God en zijn naaste?
Ach wat, misschien is dat ook wel zo’n verworvenheid van het calvinisme: vanuit een sterk zondebesef eindeloos motieven wegen. Huizinga waagt zich niet aan zo’n uitspraak over geloofsbeleving: „Men meet het besef van het Eeuwige niet met historische termen.” Hoe dan ook, de keerzijde van dit hyperindividualisme is dat weidse, onpersoonlijke spreken van vandaag de dag over een gedeelde geschiedenis. Dirk daarentegen deelde in daden. Hij deelde zijn leven.