Toorn
Psalm 4:5
„Zijt beroerd en zondigt niet; spreekt in uw hart op uw leger en zijt stil.”
God neemt de toorn niet weg, want zij is nuttig. Ook neemt Hij de verontwaardiging niet weg, want die is nuttig met betrekking tot hen die onrecht doen en hen die nonchalant zijn. De ongegronde toorn en de onberedeneerde verontwaardiging laat ik hier buiten beschouwing. En zoals Mozes, toen hij betrokken raakte bij de wet der zeden en dit punt van de toorn als beginsel van de wet vooropstelde en allereerst zei: „U zult niet doden”, zo doet ook deze auteur hetzelfde.
Maar hij doet zelfs nog meer, naarmate de zaken van de godsvrucht hem meer bekend zijn. Want hij roeit de moord uit. Hij houdt de moeder van de moord, de toorn, die de wortel en de bron van dit kwaad is, tegen. Daarom zei Christus, de toorn in zijn juiste proporties weergevend: „Wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht” (Mattheüs 5:22). U hebt de verschillende maten gezien: „Wees toornig en zondigt niet” en „wie ten onrechte toornig is.”
Er is ook een rechtvaardig toornig worden. Immers, Paulus werd toornig op Elymas, en Petrus op Saffira. Maar ik zou dit toch niet zomaar toorn willen noemen, maar eerder liefde voor de waarheid, zorg en leidinggeven. Een vader wordt toornig op zijn zoon, maar wel uit zorg. Wie ten onrechte boos, is het erom te doen zichzelf te wreken.
Johannes Chrysostomus, priester te Antiochië (”Homiliën”, ca. 390)