Zijn heerlijkheid
Johannes 12:23
„Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.”
Niet langer stelt Jezus de Joodse zijde van Zijn roeping op de voorgrond, hoewel Hij als profeet alleen gezonden was tot de verloren schapen van het huis van Israël. Ook als de voor allen stervende Verlosser beperkt Hij zich niet tot Zijn verwantschap met Abraham of David, maar gevoelt Hij zich de „Zoon des mensen”, evenzeer de broeder van de heiden als van de Jood. Vergeten wij nooit dat de Heere Jezus in Zijn mensheid Zich aan alle mensen heeft verwant gevoeld? In Hem zijn alle geslachten van de aarde tot een geheel verbonden, kleurling en blanke, vorst en arme, wijze en wilde: allen zien in zijn aderen het ene bloed, dat alle mensen tot een gezin verbindt. Als Zoon des mensen is Jezus de bloedverwant van al wat mens heet, wie hij ook zij en waar hij ook leeft.
Het komen van deze Grieken doet onze Heere spreken van Zijn heerlijkheid als een spoedig te verwachten zaak. „De ure is gekomen”, zegt Hij, „dat de Zoon des mensen zal verheerlijkt worden.” Hij zegt niet: „De ure is gekomen, dat de Zoon des mensen zal gekruisigd worden”, hoewel ook dit waar was en de kruisiging aan de verheerlijking moest voorafgaan. Het zien van de eerstelingen uit de heidenen doet Hem als over het kruis heen op Zijn aanstaande heerlijkheid zien.
C. H. Spurgeon, Londen (”Landbouwpreken”, 1883)