Tere zorg
Psalm 116:8
„Want Gij, Heere, hebt mijn ziel gered van de dood, mijn ogen van tranen, mijn voet van aanstoot.”
Dag bij dag hebt Gij mij overladen met Uw goedertierenheid en mijn ziel gered van de dood en haar uit het verderf opgevoerd. O Heere, toen mijn ziel in mij overstelpt was en ik aan U dacht, zo kwam mijn gebed tot U in de tempel van Uw heiligheid en werd ik genodigd en ingelaten tot Uw innige en zalige gemeenschap, waarvan het heilig avondmaal een zegelteken was. Het was een bewijs van Uw uitnemende liefde en van de onveranderlijkheid van Uw grote raad, opdat ik, die de toevlucht genomen heb om de voorgestelde hoop vast te houden, een sterke vertroosting zou hebben dat het lichaam van Christus voor mij aan het kruis geofferd is en Zijn bloed voor mij is vergoten en dat hetzelfde lichaam van Christus mij spijst en laaft ten eeuwige leven. Dat is een inzetting in Israël en een recht van de God van Jakob. Daarom zal ook van U mijn lof zijn in een grote gemeente en daar zal mijn mond U roemen met vrolijk zingende lippen.
O, barmhartige God, het is alleen Uw onverdiende barmhartigheid die mij vereerd heeft om U vroeg tot een eigendom te zijn en om mij van mijn jeugd aan aan U te geven. Hoe meer ik U leerde kennen, hoe meer oorzaak ik vond om U te beminnen. Nu geef ik mij geheel aan U over.
Cornelia Leydekker, Middelburg (”Ernstige ziel-betrachtingen in heylige alleen-spraeken voor, onder, en na het houden der H. Avondmaels”, 1695)