Terugval
1 Korinthe 10:12
„Zo dan, die meent te staan, zie toe dat hij niet valle.”
De zekerste voortekenen van ons oordeel zijn: geestelijke verlatingen, luiheid in heilige dingen, kleinmoedigheid, vermakelijke gedachten over de eerder bedreven zonden, licht ingebeelde vergeving van de voorgaande terugval. Waar deze zich beginnen voor te doen, daar mag men wel bedenken, indien men niet toeziet, dat er een terugval in zonde op de loer ligt.
U moet ook gedurig bij de Heere aanhouden met gebeden en uitschietende smekingen tegen die dreigende zonde waarover u zo bekommerd bent. En wel bijzonder wanneer u enige bijzondere kracht van uit- en inwendige verzoekingen tot die zonde begint gewaar te worden. De schildwachten, die waken, zijn gewoon te roepen of te schieten wanneer ze de vijand op hen zien aankomen. Zo moet u dan ook doen indien u niet overrompeld wilt worden. Dit was Davids praktijk. Ten dage, zegt hij, als ik riep, hebt Gij mij verhoord (Psalm 138:6). En: Gij versterkt mij met kracht in mijn ziel (zie ook Psalm 51:14). Neem uzelf zeer krachtig onder handen: een strijd tegen uzelf, over uw jammerlijke en schandelijke onbestendigheid. Verleert het uw boos vlees op het allerbitterste, dat het u zo dikwijls vervoert en al meer en meer tot de zonde weggesleept heeft, opdat het niet weer die brutaliteit gebruikt. Dit raad ik evenwel het meest aan sterkere en meer volwassen christenen, en niet zozeer aan de zwakken, die zich te weinig inspannen.
Wilhelmus Saldenus, predikant te Enkhuizen (”Een christen vallende en opstaande”, 1662)