Van der Leer: Liturgie vormt het geloofsleven
Aan de manier waarop christenen samenkomen, kun je zien wat ze ten diepste geloven, aldus drs. Teun van der Leer. „Liturgie is soms levenslang bepalend voor hoe we tegen God aankijken.”
„Laat me zien hoe je aanbidt, dan zal ik je laten zien wat je gelooft”, zo citeerde Van der Leer zaterdag 30 maart in Veenendaal de Amerikaanse theoloog Robert E. Webber (1933-2007). Hij wilde ermee aangeven hoe de liturgie het geloofsleven van mensen vormt. „Laat mensen tien jaar lang zondags alleen opwekking zingen; en andere christenen tien jaar alleen psalmen. Breng die groepen dan bij elkaar. Je zult zien dat ze een andere geloofsbeleving hebben. Niet beter of slechter; maar ze zijn anders gevormd. Het is dus een belangrijke vraag voor voorgangers en anderen die de liturgie samenstellen: Wat communiceer je, wat voor godsbeeld?”
Van der Leer (1959), rector van het Baptisten Seminarium in Amsterdam, verzorgde in Veenendaal een studiedag over liturgie en spiritualiteit. De dag, met als thema ”Jezus aanbidden”, was georganiseerd door de Evangelische Toerustings School (ETS). De ETS is onderdeel van het Evangelisch College, een interkerkelijk opleidingsinstituut dat door het hele land diverse opleidingen en cursussen aanbiedt. De studiedag zaterdag trok een kleine 150 deelnemers.
Welkom
Vanuit Jesaja 6 –het driemaal ”heilig” van de engelen– liet Van der Leer zien dat aanbidden drie dingen doet: „Je leert God kennen, je leert jezelf kennen en je leert je roeping verstaan.” Daarnaast toont Openbaring 4 en 5 (de troon en het Lam) volgens de baptistendocent waar aanbidding om draait. „Het gaat in de liturgie om God, niet om ons. Christus is het centrum. En als we samen gericht zijn op dat centrum, komen we ook dichter bij elkaar.”
Tegelijk is God geen object van aanbidding, maar subject. Van der Leer: „Waar God is, daar is liturgie. Hij wekt iets bij ons op: ontzag, verlangen, aanbidding. Het is bij Hem begonnen. Hij roept ons om tot Hem te komen. Hij creëert een plek voor ons. Daarom wringt het bij mij altijd als ik in een dienst een lied moet zingen waarin de Heilige Geest welkom wordt geheten. Ik ben allang door Hém welkom geheten.”
Psalmen
Van der Leer, die jarenlang voorganger was van een baptistengemeente, hield een warm pleidooi voor het gebruik van de psalmen in de liturgie. Hij citeerde Calvijn, die het Boek der Psalmen Gods apotheek noemt, en Luther, die stelt dat je in de psalmen de heiligen in het hart kijkt.
De psalmen zijn de liederen die God Zelf ons aanreikt, stelde de docent. „Ook de klaagpsalmen. Psalm 88 is met afstand de meest depressieve psalm. Maar in het pastoraat aan een depressieve vrouw heb ik geleerd waarom zo’n psalm in de Bijbel staat. Ik mocht met haar alleen Psalm 88 lezen. „Dominee, dit troost mij”, zei ze dan. Als zo’n psalm in het pastoraat van belang is, dan moet je er ook in de liturgie een plek voor inruimen.”
Bij elke stemming van een gelovige is wel een psalm te vinden, aldus Van der Leer. „Daarmee mag ik dus voor Gods aangezicht komen. En dan ben je als je in een halleluja-stemming verkeert niet geestelijker dan wanneer je in duisternis zit. In beide gevallen mag je ermee bij God komen. Als je Bijbels wilt denken is het niet alleen: „Ik heb geloofd en daarom zing ik”, maar ook: „Ik heb geloofd en daarom klaag ik.””
Valkuilen
Van der Leer zag voor gemeenten waar verschuivingen optreden „in het spoor van de evangelicalisering” een aantal valkuilen waar voorgangers en leidinggevenden op moeten letten. Een daarvan is dat het gemeentelid van deelnemer aan de liturgie weer toeschouwer wordt. „Dan gebeurt alles ver weg op het podium. Dat is niet goed. Zorg dat iedereen deelnemer is.” We hebben allemaal dienst op zondagmorgen, haalde hij dr. A. A. van Ruler aan. „Toen een student aan Van Ruler vroeg of hij die zondag dienst had, zei deze: „Jazeker.” Waar hij dan zou voorgaan, wilde de student weten. „In mijn eigen gemeente heb ik de dienst der lofprijzing te volbrengen”, was het antwoord.”
In veel evangelische gemeenten lijkt de liturgie op een kameel met twee bulten, zo haalde Van der Leer de evangelische theoloog Evert W. van de Poll aan. „Heel lang zingen en heel lang preken. Daarnaast is er weinig. Soms wordt zelfs de Schriftlezing geminimaliseerd tot een aanloopje naar de preek. Ook maak ik mee dat een voorganger al tien minuten bezig is met zijn preek terwijl de Bijbel nog niet open is geweest.”
De Schrift heeft echter ook een eigenstandige plek in de liturgie, aldus de baptistendocent. „Je hoeft niet alles uit te leggen.” Hij wees op een pleidooi, onlangs in het Nederlands Dagblad, van een theologe die de rust van de klassieke liturgie had leren waarderen. Van der Leer: „De ziekte waaraan we in evangelische kring vaak lijden is de verbale diarree. Alles moet altijd uitgelegd worden. Show, don’t tell!”
Hallel
Om de deelnemers het geleerde ook te laten beleven, had Van der Leer op een paar momenten een korte liturgische viering ingelast. Zo was er na de sessie over de psalmen een liturgie rond het zogenoemde Egyptisch Hallel (Psalm 113-118). Daarin wisselden lezingen, gesproken gedeelten en gezongen psalmen (onder andere verzen uit Psalm 116 in de berijming van 1773) elkaar af.