Geen afgoderij
Handelingen 14:15
„Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij.”
De roomsen dromen dat wij door heiligen toegang hebben tot het allerhoogste voorwerp van goddelijke aanbidding – evenals wanneer wij met hooggeplaatste personen kennis willen maken en door gunstelingen worden voorgesteld. Dit is de leer van die gruwelijke moeder, de kerk van Rome, die zij op schoonschijnende gronden tracht te verdedigen. Maar de goddeloosheid van deze leer is duidelijk zichtbaar wanneer u slechts deze ene bewijsgrond overweegt: de hoogst geplaatste schepselen, de keur van heiligen en engelen, zijn wanneer men hen wilde aanbidden hier krachtig tegen opgekomen en hebben het met de uiterste verfoeiing verafschuwd, omdat het alleen het koninklijk voorrecht is van hun algemeen Hoofd en Meester, God en Christus. Toen Petrus bij Cornelius kwam, die voor hem neerviel en hem wilde aanbidden (Handelingen 10:25) richtte hij hem op en zei: „Sta op, ik ben ook zelf een mens.” Toen de schare zag dat Paulus met één woord een kreupele genezen had en meende dat Paulus en Barnabas goden waren die, de mensen gelijk geworden, tot hen waren neergekomen, zodat zij Barnabas Jupiter en Paulus Mercurius noemden, en daarop ossen en kransen brachten om voor hen te offeren, scheurden zij hun klederen en sprongen onder de schare, riepen en zeiden: „Mannen, waarom doet u deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij” (Handelingen 14:15). Evenals de heiligen hebben ook de engelen deze verering en aanbidding afgewezen.
Ralph Erskine, predikant te Dunfermline (”Veertien preken over het gebed”, 1865)