Ernstig als een predikant, welgemanierd als een hoveling
„Iedereen was er nieuwsgierig naar om hem te zien.” De hugenootse predikant Jean Claude kreeg een warm onthaal toen hij als vluchteling in de Republiek aankwam. Stadhouder Willem III had zich er persoonlijk voor ingezet om hem naar Nederland te halen. Hij moest concurreren met Duitse vorsten die hem een riante toelage aanboden.
Met tienduizenden kwamen de Franse hugenoten eind zeventiende eeuw naar ons land. Onder hen waren vanzelfsprekend veel predikanten. In het Edict van Fontainebleau (1685) bepaalde Lodewijk XIV namelijk dat alle predikanten van de „zogenaamd gereformeerde religie” binnen twee weken na publicatie van het edict Frankrijk moesten verlaten. Voor dominee Jean Claude gold een heel specifiek bevel van de koning: hij moest binnen 24 uur het land verlaten. Op hoge leeftijd ontvluchtte hij zo zijn geliefde vaderland. Met hart en ziel had hij de gemeenten gediend, de waarheid verdedigd in geschriften en openbare debatten. Hij was standvastig op zijn post gebleven, ook toen er een eervol verzoek uit Groningen kwam om een leerstoel in de theologie in te nemen. Hij schreef toen dat hij zijn kudde niet kon verlaten alsof hij een huurling was.
Filosofie en theologie
In zijn tijd was Jean Claude een bekend predikant. De Groningse onderzoeker David van der Linden, die een briljant proefschrift schreef over de hugenoten in de Republiek, noemt hem zelfs een van de onbetwiste leiders van de hugenoten en rond 1685 waarschijnlijk de beroemdste predikant van Frankrijk.
Hij werd 400 jaar geleden, in 1619, geboren in het dorpje La Sauvetat-du-Dropt. Zijn vader is er predikant. Hij houdt van de ”schone letteren” en vindt de scholing van zijn kinderen belangrijk. Nadat hij Jean zelf heeft lesgegeven, stuurt hij hem naar de universiteit van Montauban, waar Jean filosofie en later theologie studeert. Vader is buitengewoon gelukkig met de keuze van zijn zoon voor het predikantschap. Hoewel Jean graag verder wil studeren, gunt hij zijn vader ook het genoegen om hem te bevestigen in het ambt van predikant. Zo gebeurt het. Korte tijd na de bevestigingsdienst overlijdt vader Claude.
Takenpakket
Ds. Jean Claude dient de gemeente van La Treyne slechts een jaar, want de synode beslist dat hij naar St. Affrique moet, een kleine gemeente waar hij veel gelegenheid heeft om te studeren. In deze tijd huwt hij met de adellijke Elizabeth de Malecare. Daarna wordt hij predikant van de grote gemeente te Nîmes. Hij preekt iedere dag, legt ziekenbezoeken af, woont kerkvergaderingen bij en geeft daarnaast colleges aan studenten. Hoewel hij dus een uitgebreid takenpakket heeft, valt hem dat niet zwaar.
Als we de gezwollen taal die biografen in de 17e en 18e eeuw eigen is, tot normale proporties terugbrengen, rijst het beeld van een predikant met veel capaciteiten en een innemend, bescheiden karakter. Ds. Claude had „de ernst van een predikant en de goede manieren van een hoveling”, legde bezoeken af bij edellieden en was vriendelijk tegen hoge ambtenaren. Tegelijk was hij een oprecht aanhanger van de gereformeerde leer en op dat punt onbuigzaam.
Jaloezie
Met dat zijn reputatie groeit, groeit ook de jaloezie van de geestelijkheid. Ze zoekt naar een gelegenheid om zich van hem te ontdoen, om hem een hak te zetten. Die komt er al spoedig, want eenmaal voorzitter van de provinciale synode breekt ds. Claude resoluut alle godsdienstgesprekken tussen rooms en protestants (geïnitieerd door de geslepen kardinaal Richelieu) af. Hij ziet geen enkel heil in samenwerking of toenadering. Hierop wordt hem het preken in de provincie Languedoc verboden. Hij reist naar Parijs om dit besluit aan te vechten. Hij verblijft daar een halfjaar, zonder resultaat: gereformeerde predikanten die de woede van de provinciebestuurders op hun hals halen, moeten zelf maar de gevolgen daarvan dragen.
De predikant besluit naar Montauban te gaan. Zijn positie is niet goed, maar hij mag zich overgeven aan Gods voorzienigheid. Hij heeft een onbesmet geweten en een vast vertrouwen dat God hem ook in de toekomst zal beschermen. Op zaterdag komt hij aan en de gemeente dringt erop aan dat hij de volgende dag zal preken. Ongekend snel kan hij het pastorale werk, dat zijn hart heeft, weer oppakken. De vier jaren in Montauban zullen de beste van zijn leven zijn, zoals hij later zelf verklaart.
Charenton
Tijdens zijn verblijf in Parijs schrijft ds. Claude anoniem een pamflet dat veel ophef veroorzaakt. Het is een overtuigend antwoord op een boek van Pierre Nicole, die stelt dat de leer van de transsubstantiatie altijd zo door de christenen beleden is, en geen dwaling van de kerk is. Het is het begin van een hevige pennenstrijd. Men vraagt zich af wie de euvele moed heeft om vooraanstaande roomse theologen als Nicole en Arnauld te weerspreken. Het spoor leidt naar Montauban en opnieuw wordt ds. Claude afgezet. Hoewel hij weet dat het kansloos is, reist de predikant weer naar Parijs om zijn zaak te bepleiten.
Vlak bij Parijs, in Charenton, is nog een grote protestantse kerk. Het gebouw zal in 1685 met de grond gelijk gemaakt worden. Maar nu wordt ds. Claude gevraagd als predikant en wonderlijk genoeg zal hij hier nog negentien jaar het Woord bedienen. Het is op zijn zachtst uitgedrukt geen makkelijke tijd. Veel gemeenteleden keren, vaak noodgedwongen, terug tot de Roomse Kerk. Uit de provincie dringen geluiden door van inkwartiering, confiscatie van goederen, gevangenschap, galeien en galg. Ook voor ds. Claude geldt: „Zie mijn haters, daar ’t getal vast vermeêrt van die mij vloeken.”
Stadhouder
Er verschijnen diverse boeken van zijn hand, zoals een ”Verdediging van de Reformatie”. Vriend en vijand erkennen dat het een meesterlijk werk is. Ook treedt hij op in openbare twistgesprekken. Het moet een keer misgaan. In 1685 wordt het Edict van Nantes, dat in feite al grotendeels krachteloos is, herroepen en barst de vervolging van de hugenoten in alle hevigheid los.
Ds. Claude vlucht met zijn vrouw naar de Nederlanden, waar zij worden ontvangen door niemand minder dan stadhouder Willem III van Oranje. De Franse ambassadeur in Den Haag bericht dat hij na zijn aankomst hordes bezoekers ontving: „Iedereen is er nieuwsgierig naar om hem te zien.” Op verzoek van Willem III schrijft de hugenootse predikant een ”Klacht van de protestanten die in Frankrijk wreed onderdrukt worden”. Een jaar na zijn aankomst in de Republiek wordt Jean Claude ziek. Zijn einde komt op 13 januari 1687. Op zijn sterfbed mag hij getuigen waar hij anderen vaak mee troostte: „Kostbaar is in de ogen van de Heere de dood van Zijn gunstelingen.”
Waalse kerken
In het huidige immigratiedebat wordt weleens verwezen naar de succesvolle integratie van hugenoten die eind zeventiende eeuw massaal naar Nederland kwamen. Ongetwijfeld hebben de Franse vluchtelingen daar zelf aan bijgedragen; ze hadden specifieke vaardigheden op het gebied van handel en nijverheid. Toch konden ze het zeker niet stellen zonder de helpende hand van de overheid. Stadsbesturen verstrekten leningen voor het opzetten van bedrijven en gaven privileges uit, zoals vrijstelling van belastingen. De publieke opinie was ook in het voordeel van de hugenoten. Ze werden gezien als broeders in het geloof, die zwaar te lijden hadden gehad van de vervolgingen. Er was grote bereidheid om hen te helpen. Voor de predikanten was Nederland een aantrekkelijke plaats om zich te vestigen. Er bestond een netwerk van Franstalige Waalse kerken die eind zestiende eeuw door de Walen uit de Zuidelijke Nederlanden waren gesticht toen zij op de vlucht waren voor vervolgingen van de Spaanse overheid. Na de herroeping van het Edict van Nantes verdubbelde het aantal kerkgangers en waren er tachtig Waalse gemeenten in de Republiek. Vandaag de dag zijn er nog twaalf Nederlandse Franstalige kerken over, een bijzonder overblijfsel uit het verleden, dat ons herinnert aan tijden van vreselijke vervolging.