Noodzakelijk
Romeinen 12:12c
„Volhardt in het gebed.”
Aan alle mensen is als plicht het gebed opgelegd. Het geeft een gemis te kennen. Het is alleen wegens gemis dat wij om aanvulling bidden. Wij hebben veel noden en behoeften, gemis en zwakheid, en daarom moeten wij ons tot het gebed begeven. Het geeft te kennen dat onze hulp alleen in God is, want Hij is het voorwerp van het gebed. „Gij hebt uzelf bedorven, o Israël, doch in Mij is uw hulp” (Hosea 13:9). Het is tot Hem dat wij om genade bidden om geholpen te worden ter bekwamer tijd, of in tijd van nood. „Volhardt in het gebed”: die woorden staan in verband met het voorgaande deel van het vers, en zo kan het door de apostel worden aangevoerd als een ander middel tegen benauwdheid en verdrukking: „Volhardt in het gebed.” Al zou God ophouden hulp te verschaffen, nochtans moeten wij niet ophouden te bidden, want „te zijner tijd zullen wij maaien; indien wij niet verslappen.” God zal ten slotte horen. Roept mij aan in de dag der benauwdheid; Ik zal u uithelpen en Gij zult mij eren. Wij kunnen de woorden, die volstrekt op zichzelf staan, beschouwen als een zedelijk gebod, dat voor alle christenen, te allen tijde en onder alle omstandigheden bindend is. „Volhardt in het gebed.” De woorden wijzen ons ook aan hoe wij dit werk moeten verrichten: „Volhardt daarin.”
Ralph Erskine, predikant te Dunfermline (”Veertien preken over het gebed”, 1865)