Hoogmoed
Prediker 7:16
„Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?”
Laat de roomse snorkers en blaaskaken hun, zo het hun belieft, de hand geven, heel heilige lieden, die daar roemen dat zij volkomen de wet onderhouden en ook nog voor God iets kunnen toevoegen, meer dan zij schuldig zijn. Ronduit (naar zijn gewoonte) zegt een geleerde: Heden ten dage zijn er die de standen en mensen in de volmaaktheid van rechtvaardigheid ook met de engelen vergelijken. Dat zijn nieuwe overblijfselen van het oude pelagianisme. Van deze ketterij geldt dat, zoals er geen gevaarlijker of schadelijker is of meer tegen de noodzakelijkheid van de gedurige genade van Christus, er zo ook geen is die minder uitgeblust of meer vernieuwd wordt. Met betrekking tot haar geeft kerkjurist Gratianus deze lieden een schone kritiek door te zeggen dat zij, zo zij hun naam begeerden te weten, zichzelf liever moesten noemen ”mundanos”, dat is werelden, dan ”mundos”, dat is zuiveren. Laten ze met Ascesius zichzelf een ladder oprichten waarmee zij in de hemel klimmen (zoals Hieronymus zegt) om intussen van de toornige Wreker van alle hoogmoed in de diepste afgrond neergestort te worden! Laat ons de waan laten varen! Er zijn er die inderdaad zelfs naar teveel rechtvaardigheid staan, en dat of in het algemeen, of in het bijzonder. In het algemeen, of die de strengheid van de wet volgen, die al te hard oordelen, en ondertussen alle wijze van matiging voorbijgaan.
Joseph Hall, deken van Worcester (”Preek op de Synode van Dordrecht”, 1618)