Matigheid
Prediker 7:16
„Wees niet al te rechtvaardig, en houd uzelven niet al te wijs; waarom zoudt gij verwoesting over u brengen?”
Al ontbrak ons een woord om dit uit te drukken, de zaak is genoeg bekend. Niemand kan rechtvaardig genoeg wezen, zelfs wanneer hij maat houdt in rechtvaardigheid. Misschien dat dit bekommernis van een twijfelachtig gemoed en ellende met zich meebrengt.
Hoeveel gebreken komen over het algemeen openbaar, bekleed met de titels van deugden, inzonderheid wanneer een teken van overmaat daarbij gevoegd wordt? Iemand die al te liberaal is, die is overdadig en verkwistend, al te roekeloos, al te wijs, gierig.
Veel meer wordt de middelmatigheid geprezen, wanneer de overmaat verboden wordt. Zoals Paulus, wanneer hij de overmatige droefheid over de doden verbiedt, de matige droefheid gebiedt, zo heet het hier: weest rechtvaardig. Beijver u, dat u in uzelf rechtvaardig bent, dat u dat bent in Christus.
De regel van de rechtvaardigheid is de wet. Het is nodig dat alle gerechtigheid volbracht wordt, zegt Hij, Die door Melchizedek afgebeeld was. Iedereen het zijne geven, is rechtvaardigheid.
Wilt u dan rechtvaardig zijn, geef aan God vrees, liefde, trouw, uw naaste ook altijd het zijne, en ook soms het uwe. Want ook het uwe komt hem toe, wanneer u overhoudt, en het hem ontbreekt. Geef uzelf zoveel als voor uw natuur en uw persoon genoeg is. Konden we toch dit ene stuk eenmaal leren.
Joseph Hall, deken van Worcester (”Preek op de Synode van Dordrecht”, 1618)