„Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf”
Een preek uit de zeventiende eeuw, voortgezet in een gedicht uit de twintigste eeuw, bepaalt ons bij de centrale boodschap van Kerst: hoe een geboorte onze dood kan betekenen.
Ritualist als ik ben, ontruim ik omstreeks deze tijd van het jaar, in de donkere dagen voor Kerst, steevast mijn bureau om daarop plaats te maken voor een dikke, zeventiende-eeuwse foliant met preken. De foliant, gebonden in perkament, dateert uit 1629, en de preken zijn ooit uitgesproken door de anglicaanse bisschop Lancelot Andrewes (1555-1626).
Andrewes was een geleerd theoloog, ”master” van Pembroke College en bisschop van Chichester, Ely en Winchester. Ook was hij hofpredikant van de Engelse koning Jacobus, de man die opdracht gaf tot de nieuwe, geautoriseerde Engelse Bijbelvertaling, waaraan Andrewes een belangrijke bijdrage leverde.
Droogstoppel
De preken van Andrewes zijn fascinerend, en wel om een reden die T. S. Eliot de preken deed bewonderen en die C. S. Lewis de uitspraak ontlokte dat Andrewes misschien wel de grootste droogstoppel van alle oude en moderne schrijvers was: hun stijfheid en saaiheid.
Wat Eliot zo fascineerde was de overgave van Andrewes aan de Bijbeltekst. Woord voor woord kruipen zijn preken voort, maar toch geladen met een zekere spanning. Andrewes is als het ware volledig geabsorbeerd in het voorwerp van zijn preek, en onderwerpt zijn eigen emoties aan de inhoud van de tekst. Andrewes zag een preek niet als een vorm van meeslepende zelfexpressie (zoals zijn tijdgenoot John Donne), maar stelde al zijn (niet geringe) gaven en talenten in dienst van een poging om de tekst te begrijpen.
Menselijke gevoelens, ook religieuze bevindingen, zijn immers onbetrouwbaar. Een goede meditatie dient niet om onze persoonlijkheid uit te drukken, maar om onze kleinheid te onderdrukken en het provincialisme van ons denken en voelen te overstijgen. (Voor wie de foliant uit 1629 toevallig niet thuis heeft staan: er is een mooie bloemlezing uit Andrewes’ preken –in het oorspronkelijke Engels–, samengesteld door G. M. Story, en uitgegeven door Oxford University Press.)
Barre tocht
In een essay maakt Eliot dat duidelijk aan de hand van een preek van Andrewes over de wijzen uit het Oosten (een preek uit het jaar 1622), die volgens Matthéüs 2 in het spoor van een ster de weg naar de stal in Bethlehem vonden om daar Jezus te vereren.
Andrewes stelt zich in die preek de erbarmelijkheid van hun lange tocht voor. „It was no summer progress. A cold coming they had of it, at this time of the year; just the worst time of the year to take a journey, and specially a long journey, in. The ways deep and the weather sharp, the very dead of winter.” („Het was geen zomers reisje. Het was bitterkoud op deze tocht, in deze tijd van het jaar. Eigenlijk de slechtste tijd van het jaar om een reis te ondernemen, zeker een lange reis. De wegen waren modderig en het weer was guur, in het holst van de winter.”)
Waar het ’m precies in zit weet ik niet, maar deze zinnen hebben in hun nuchterheid iets aangrijpends. Eliot hebben ze in ieder geval zo geraakt dat hij ze ook heeft verwerkt en uitgewerkt in zijn beroemde gedicht over de ”Journey of the Magi” (uit 1927). De woorden van Andrewes staan in zijn gedicht tussen haakjes, maar de bron vermeldt hij niet. Het is een prachtig gedicht, in het Nederlands vertaald door Martinus Nijhoff, over ”De reis van de drie koningen”, die wijzen uit het Oosten en hun barre tocht, en de vertwijfeling waarin ze achterblijven, ook vele jaren nadien nog.
Het was een koude tocht,
en de slechtste tijd van het jaar
voor een reis, voor zulk een verre reis.
De wegen modderig, het weer guur,
de winter op zijn strengst.
Wanneer de wijzen eindelijk in Bethlehem aankomen en hun bestemming bereiken, is hun commentaar dat de reis toch wel ”satisfactory” (”de moeite waard”) was geweest. Waarom?
De wijzen hadden alles goed onthouden, hoe lang het allemaal ook geleden was, en ze zouden de reis best nog eens willen maken. Maar één vraag bleef hen bezetten. Waardoor waren ze gedreven, door de geboorte of de dood? Zij waren getuige geweest van een geboorte, daar in die stal in Bethlehem, daar was geen twijfel aan. Normaal is een geboorte het tegendeel van de dood, zo was het tot dan in ieder geval altijd geweest. Maar deze geboorte had hun dood betekend. Ze waren naar hun koninkrijken teruggekeerd, maar na het zien van de geboren Jezus voelden zij zich niet meer thuis in de oude orde, „tussen vreemde mensen die hun goden omklemmen.”
En, zo eindigt het gedicht (in de vertaling van Nijhoff): „Ik zal blij zijn als ik andermaal sterf.” („I should be glad of another death.”)
Wonderlijke zinnen
Dit is, denk ik, het geheim van de Traditie (met een hoofdletter). Een Bijbelse geschiedenis komt tot je via een op het eerste gezicht wat stoffige preek uit het begin van de zeventiende eeuw, en die wordt weer aan je overgedragen via een essay en een gedicht van een twintigste-eeuwse Engelse literator en een vertaling van een Nederlandse dichter.
Wonderlijke zinnen over een wonderlijk feest, waarover in wonderlijke zinnen is gepreekt, met een wonderlijk gedicht dat weer uit de lectuur van die preken is ontstaan. En dankzij die lagen van toelichting kom je tot de kern van de oorspronkelijke boodschap: dat de geboorte van de Zoon van God de dood betekent van degene die die geboorte werkelijk heeft gezien.
Afsterven is een vorm van vervreemding. Wie heeft gezien wordt een vreemdeling in deze oude orde van mensen die vreemde goden omklemmen.
Het is zeer wonderlijk allemaal. Ieder jaar weer moeten we opnieuw beginnen om te proberen er iets van te begrijpen. Wonderlijk is immers ook Zijn Naam.