Column Ter plekke: Geen spruiten in Oegstgeest
Al sinds eind oktober wordt in Den Haag onafgebroken een kerkdienst gehouden. Een gezin met een Armeense achtergrond dat geen status meer heeft en uitgezet moet worden, heeft onderdak gekregen in buurt- en kerkhuis ”Bethel”. Zolang de dienst gaande is, kan de politie niet binnenvallen. De actie is volgens de organisatoren bedoeld om de situatie van vluchtelingen in Nederland, met name van de 400 gewortelde kinderen die uitgezet dreigen te worden, aan te kaarten.
Bij zulke burgerlijke ongehoorzaamheid binnen de kerk zou je kunnen terugdenken aan ”Kerk en Vrede”. Aan de wieg van die interkerkelijke organisatie stond de remonstrantse theoloog prof. dr. Gerrit Jan Heering (1879-1955). In de steeds grimmiger wordende jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog vond hij de kerk te slap. Kerk, spreek je uit tegen de wapenwedloop en dus tegen het overheidsbeleid, zei hij meermaals. „Niet de atoombom en de straaljager, niet het gifgas en de duikboot zullen deze arme verdwaasde wereld redden, maar Jezus’ gehoorzaamheid tot de dood, het kruis, onze enige hoop.”
Kerken waren verlegen met deze antimilitaristische club. In 1936 verbood de synode van de Gereformeerde Kerken aan zowel NSB’ers als leden van Kerk en Vrede de toegang tot het avondmaal. Waarom? Zoon Herman J. Heering formuleerde achteraf het kerkelijke standpunt; Heering en de zijnen wilden „immers in deze wereld handelen als leefde men reeds in het Koninkrijk Gods! In deze ‘bedeling’ zou er altijd zonde, onrecht en strijd zijn, en de overheid droeg het zwaard dan ook niet tevergeefs.”
Wie was deze man die tegen de stroom in zwom als voorzitter van Kerk en Vrede? Heering had een zwakke gezondheid en wellicht daarom een zeer gestructureerde dagindeling. Behalve de theologiebeoefening aan de Leidse universiteit kende noch erkende hij hobby’s. Muziek in zijn woning, Koninginnelaan 17 in Oegstgeest, verdroeg hij slecht, tot spijt van zijn muzikale gezinsleden.
Heering hield donderdagavond college aan huis. Klokslag zeven moesten de studenten aanwezig zijn. Zo’n dag was heel geladen, vertelde de hulp in de huishouding, Oetje Elsgeest-van den Bosch, in 1985 in het ”Remonstrants Weekblad”: „Er mochten van meneer geen luchtjes in huis hangen van het eten, dus er mocht geen prei gegeten worden en geen spruiten, bloemkool of gebakken uien. Meneer was die dag altijd heel erg gespannen.”
Hoewel Heering bekend stond als vormelijk, ietwat afstandelijk en vasthoudend, kon hij het contact met zijn studenten wel waarderen. „De studenten kwamen eens in de zoveel tijd op de lunch. Dan was er altijd een heel ontspannen sfeer en was het heel gezellig. Je had het gevoel dat meneer er dan ook helemaal bij was, bij hun studentenleven.”
Afleiding vond Heering in het wandelen in de natuur. Hij liep eens per week met een paar vrienden, onder wie de bekende historicus Johan Huizinga. Maar het liefst ging deze onvermoeibare pleitbezorger voor geweldloos verzet alleen, schreef hij in een terugblik. „De eenzame wandeling brengt je in contact met de natuur, het beste contact is immers het zwijgende…”