Veluwse dorpskerk als Utrechts kloosterbezit
„De dorpskerken in Elspeet en Nunspeet zijn in de dertiende eeuw gesticht als dochtergemeente van Ermelo.” Dat zei dr. Lotty Broer donderdag tijdens een lezing in Nunspeet.
In verenigingsgebouw De Wheme te Nunspeet neemt Broer haar toehoorders mee naar de middeleeuwen, toen de kerk een prominente plaats in de samenleving innam. Broer heeft veel onderzoek gedaan naar bezittingen en rechten van kloosters en promoveerde op de vroegste geschiedenis van de Utrechtse Sint-Paulusabdij. Deze abdij had onder andere bezittingen in Ermelo, Nunspeet en Elspeet. „Het gebied rond Ermelo werd in de tiende eeuw steeds dichtbevolkter. Door betere landbouwtechnieken kon de vruchtbare grond in deze omgeving gebruikt worden door boeren. Hierdoor trokken veel mensen naar de noordwestelijke kant van de Veluwe.”
De dorpskerk in Ermelo stamt al uit de tiende eeuw en was bezit van de Sint-Paulusabdij in Utrecht. Door het toenemend aantal bewoners in het gebied, ontstond de behoefte aan meer kerken. Bewoners van Elspeet en Nunspeet hebben toen een eigen gemeente gesticht.
Daar hing echter wel een prijskaartje aan, aldus Broer. „Omdat mensen niet meer in Ermelo maar in hun eigen dorp naar de kerk gingen, liep de eigenaar van de kerk inkomsten mis. Deze moesten afgekocht worden door de vertrekkende kerkgangers.”
Meer specieke informatie over het ontstaan van de kerken in Elspeet en Nunspeet moet Broer haar publiek schuldig blijven. In 1580, ten tijde van de Reformatie, verloor de Sint-Paulusabdij haar bezittingen aan de Staten van Utrecht. „Toen is alles wat niet belangrijk geacht werd, weggegooid. Daarom moeten we soms leunen op indirecte informatie en is niet alles duidelijk als het gaat om de kerken in Nunspeet en Elspeet.” De Utrechtse hoopt dat in de toekomst meer duidelijk kan worden over het precieze ontstaan en de ontwikkeling van deze kerken.
Kerken hebben door de tijd heen minder macht gekregen, ziet Broer. „Keizers gaven bisschoppen het mandaat om een gebied te besturen. Omdat deze geestelijken geen kinderen voortbrachten, kon de keizer na overlijden van de bisschop een nieuwe machthebber aanwijzen. Zo hield hij grip op zijn grondgebied.” Dit stelsel wordt ook wel het rijkskerkenstelsel genoemd.
Zielenheil
Kloostergemeenschappen kregen belangrijke bezittingen en rechten toegewezen door de keizer. Kerken en gronden werden hun eigendom en boeren moesten een tiende van de oogst afstaan. De kloosterlingen ontvingen ook veel giften van rijke gelovigen. „Mensen gaven gul aan de monniken. In ruil daarvoor werd er in het klooster gebeden voor hun zielenheil. Dat werd erg belangrijk gevonden”, houdt Broer de circa honderd aanwezigen voor.
Het kerkelijk vermogen nam door het rijkskerkenstelsel in hoog tempo toe. „De bisschoppelijke taakopvatting is vermeerdering van de goddelijke eredienst, met aanwending van het kerkelijk vermogen. Hun doel was om Gods volk naar het heil te voeren. Omdat ze goed onderhouden werden, konden ze zich volledig richten op het koorgebed.”
Een andere zinvolle besteding van de inkomsten vormde het stichten van een kerk. „Prestigeprojecten” noemt Broer het. „De stichter van een kerk was ook de eigenaar. Een kerkgebouw was een vermogensobject, waar ook nog inkomsten mee binnengehaald werden.” Gemeenteleden moesten bijvoorbeeld een bijdrage betalen bij doop van een kind of een begrafenis op kerkelijke grond.
De bezittingen van de Sint-Paulusabdij op de Veluwe behoorden oorspronkelijk niet bij het klooster. De keizer vond de eigenaar echter te eigengereid opereren, waardoor de bezittingen werden afgenomen en geschonken aan het Utrechtse klooster.
De grondgebieden van de Sint-Paulusabij werden steeds groter, wat het bestuur bemoeilijkte. „Tien procent van de oogst moest in natura naar Utrecht verplaatst worden. Dat werd steeds lastiger door de toenemende hoeveelheid. Uiteindelijk hebben ze per gebied iemand aangewezen die de oogst voor hen inde.”
Maagdenburg
De dorpskerk in Ermelo is gesticht rond het jaar 1000 en fungeerde als moederparochie voor de hele regio. „We moeten dan niet denken aan de grote kerken zoals we die nu kennen. Destijds waren het lage zaalkerkjes, zonder toren.”
De stichter van de Ermelose kerk kwam overigens niet uit eigen land, maar uit Duitsland. „De Sint-Mauritiusabdij uit Maagdenburg is waarschijnlijk de oorspronkelijke bezitter geweest. Het bleek toch lastig om een ver gelegen bezit goed te beheren. Daardoor is het bezit op de Veluwe afgestoten en overgegaan naar de Sint-Paulusabij.”