Voortreffelijk ambt
Jesaja 52:7a
„Hoe liefelijk zijn op de bergen de voeten van degene die het goede boodschapt, die de vrede doet horen.”
Wat in het algemeen over vermaarde wetenschappen en voortreffelijke ambten naar het algemene spreekwoord van de Grieken gezegd wordt: „Zaken die schoon zijn, die zijn ook zwaar.” Dat mag bijzonder op de kerkendienst toegepast worden, zo betuigt overvloedig zowel de Heilige Schriftuur als de ervaring zelf.
Indien u de heilige Schriftuur beziet: de apostel Paulus leert (1 Timotheüs 3) dat wie een bisschopsambt begeert, die begeert een uitnemend werk: een werk om de zwarigheid der bediening, uitnemend, om zijne waardigheid. Zien wij op de ervaring, deze bewijst met verscheidene voorbeelden van alle tijden dat de bediening van het goddelijke Woord, waarmee met een mensentong de hele menigte van het volk zoetjes gekoesterd en bewaard wordt in de algemene band van de heilige religie en in onderlinge liefde van de waarheid en van de vrede, niet minder hard en arbeidzaam is dan prijzenswaardig en eerlijk.
Daarop ziende, roept de profeet Jesaja terecht uit: „Hoe lieflijk zijn de voeten…” Met die uitroep geeft die uitnemende profeet te kennen dat geen mensen voortreffelijker gezantschap onder Gods volk bedienen, niet meer dank met hun heilige arbeid bij Gods volk verdienen, dan predikanten van het goddelijke Woord, die in de Naam van God, de Allerhoogste Koning, aan de onrustigen de vrede, de ellendigen het goede, de verlorenen de zaligheid, de gevangenen de vrijheid verkondigen.
Johannes Polyander (1568-1646), Waals predikant te Dordrecht, hoogleraar te Leiden (Uit de preek die hij uitsprak tijdens de 44e zitting van de Dordtse Synode, op 31 december 1618, over Jesaja 52:7.