Alles van God
Jeremia 31:3
„De Heere is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.”
We leren hier dat er bij God een eeuwig voornemen der genade is en daarin zekere personen, bij God bekend, al van eeuwigheid ten leven zijn uitverkoren en in Zijn liefde voorgekend. Het is niet degene die wil, noch degene die loopt, maar des ontfermenden Gods, Die Zich ontfermt over wie Hij wil en verhardt dien Hij wil (Romeinen 9:18). Niemand kan tot Jezus komen, tenzij de Vader hem trekt (Johannes 6:44). De zondaar is van zichzelf dodelijk onmachtig tot enig goed. Zelfs Gods kinderen hebben steeds voorkomende en medewerkende genade nodig. Gods genadegiften en Zijn roeping zijn onberouwelijk. Degenen die Hij liefheeft, heeft Hij lief tot het einde (Johannes 13:1). Alle wegen van God met de uitverkoren zondaar om hem tot Zijn gemeenschap over te brengen zijn enkel liefdewegen. Vele liefdekoorden en mensenzelen zijn er om hen tot Zich te trekken. Als de Heere de zondaar nu te sterk wordt en tot Zich overbrengt, dan spreekt Hij die naar het hart en lokt hem liefelijk tot Zich. Moge dit nu strekken tot de overtuiging van alle natuurlijke mensen die deze innige trekking des Vaders nog niet kennen en nooit ondervonden hebben en Zijn uitwendige trekking gedurig tegenstaan. Gods volk leert hieruit om niet, als de Heere Zich verbergt, zijn staat verdacht te houden, zelfs ook dan niet als ze lang in de duisternis gewandeld hebben.
Joachim Mobachius, predikant te ’s-Hertogenbosch (”De lang gewenste en vast aanstaande bekering van het volk der Joden”, 1746)