„Minder ruimte voor calvinisme in media”
De drie s’en steilheid, stijfheid en scheurmakerij bepalen in de media nog altijd het beeld van het protestantisme, betoogde historicus Wim Berkelaar woensdagmiddag tijdens een symposium aan de VU.
Het Amsterdam Centre for the History and Heritage of Protestantism had het symposium georganiseerd aan de Vrije Universiteit (VU) in Amsterdam. De titel van het symposium was ”Imagebuilding – Protestantse mythevorming in heden en verleden”. De middag trok ongeveer zestig bezoekers.
Berkelaar, verbonden aan het Historisch Documentatiecentrum aan de VU, hield een lezing over ”Het protestantisme in de media”. Berkelaar besprak een aantal generaties. De stille generatie, die geboren was tussen 1925 en 1940 en die verlegen raakte met de calvinistische leer en zo het geloof op een „gebrekkige” manier overdroeg aan de „verloren” generatie. Dat is de generatie uit de periode tussen 1965 en 1980. Zij kampten met het imagoprobleem van het protestantisme: steilheid, stijfheid en scheurmakerij.
Onder de jongere generatie heerst een elementair gebrek aan kennis, aldus Berkelaar. „Beide generaties kunnen de diepe noties van het christelijk geloof en datgene wat het christelijk geloof waard maakt om voor te strijden, niet meer navoelen.”
Hoewel er bij media zoals de Evangelische Omroep, het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad nog wel ruimte is voor het calvinisme, zijn deze media terughoudend in het naar buiten treden met klassieke christelijke termen, aldus Berkelaar. „Het is alsof ze verlegen zijn met het mensbeeld van het calvinisme, dat de mens voortdurend doet leven onder het oog van God, nooit zeker van genade.”
Berkelaar gaf een tweetal aanbevelingen voor mensen die in de media iets over het calvinisme willen zeggen. „Als ze u voorleggen dat het calvinisme een zware en sombere kijk op de mens heeft, leg dan uit dat daar een kern van waarheid in zit maar dat het calvinisme ook een democratische kant heeft.”
Niet bang
Ten tweede stelde Berkelaar dat men niet te veel klassieke termen moet gebruiken. „Vertaal alles in eigentijdse termen.” Tot slot gaf Berkelaar mee om niet bang te zijn voor persoonlijke inzet en geen bleke vertolker te zijn. „Media houden van mensen die niet bang zijn voor de media.”
Op het symposium stond verder het convent van Wezel uit 1568 centraal. Dr. Jesse Spohnholz, verbonden aan de Washington State University en de VU, besprak zijn boek ”The Convent of Wesel: The Event That Never Was and the Inventing of Tradition”.
Spohnholz stelde dat het waarschijnlijk ging om een aantal artikelen die fungeerden als een rondreizende petitie. Het document is vermoedelijk opgesteld door de predikant Petrus Datheen, zo stelt Spohnholz. In de kerkgeschiedenis is echter een „uitgevonden traditie” ontstaan rondom dit convent.
Kerkhistoricus dr. Jasper Vree besprak hoe het convent van Wezel uit 1568 werd verwezenlijkt in de Nederlandse kerkrechtelijke strijd van 1664 tot 1961. Hij begon bij het werk van de predikant L. G. Renesse en eindigde bij het werk van de kerkhistoricus D. Nauta. Vree liep de periode na waarin kerkhistorici en predikanten gepubliceerd hebben over het convent van Wezel.
Prof. Mirjam van Veen, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de VU, hield de slotlezing over hoe hugenotenverenigingen in de negentiende eeuw spraken over protestantse vluchtelingen in de zestiende eeuw. Van Veen betoogde dat de verenigingen kinderen van hun tijd waren. „Hun perspectief werd gestempeld door nationalisme en door een bepaald soort protestantisme.” Protestantse vluchtelingen groeiden door de hugenotenverenigingen welhaast uit tot mythologische helden die onder meer offerbereid, standvastig en tolerant waren. „Dit beeld berust deels op werkelijkheid en voor een groot deel op overdrijving en eenzijdigheid.”