Genadedeur
Handelingen 3:8
„En hij, opspringende, stond en wandelde en ging met hen in de tempel, wandelende en springende en lovende God.”
Toen dit wonder door Petrus en Johannes gedaan was en het volk dit aanschouwd had, werden zij allen zeer verbaasd en verwonderd, en drongen op de twee apostelen aan, in de voorhof van Salomo. Hierop nu opende Petrus zijn mond en sprak tot het verbaasde volk met grote vrijmoedigheid. Zie eens wat een schone en dierbare toespraak de eerder zo vreesachtige Petrus tot het volk doet. Hij vreest nu voor geen Kajafas, noch voor de Joodse raad. Hij ontziet geen rijken of armen. Hij arbeidt niet om door zachte woorden de mensen over de hoofden heen te praten, maar spreekt vrijmoedig op de man af, en stelt zijn hoorders hun zonden en verdoemelijkheid voor ogen. „U hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend”, zegt hij, „en hebt begeert dat u een man die een doodslager was, zou geschonken worden: en de Vorst des levens hebt u gedood.”
„En dus hebt u”, wil hij zeggen, „uzelf rijp gemaakt voor een eeuwige en rechtvaardige verdoemenis. Het is een wonder dat de wraak van de Almachtige u al niet getroffen heeft. Nochtans, hoewel u uw handen rood gemaakt hebt in het bloed van de Heere der heerlijkheid, indien u nog berouw moogt hebben en tot God moogt wederkeren, zo is ook voor u de deur der genade nog niet gesloten.” Nee, bij de Heere is nog vergeving, opdat Hij gevreesd wordt.
Wulfert Floor, landbouwer te Driebergen (”Al de eenvoudige oefeningen”, 1913)