Interlandelijke adoptie alleen bij hoge uitzondering de juiste weg
Buitenlandse adoptie zal niet geheel verdwijnen, maar de komende jaren zullen er nog minder kinderen worden geadopteerd, verwacht René Hoksbergen.
In 1956 trad voor het eerst een officiële adoptiewet in werking. Deze was vooral bedoeld om adoptie van een in Nederland afgestaan kind juridisch mogelijk te maken. Tot halverwege de jaren zeventig werden er elk jaar nog 400 tot 600 kinderen afgestaan, meestal door heel jonge moeders.
Als gevolg van beter toegankelijke anticonceptie en ondersteuning van jonge moeders nam dit aantal in de jaren daarna sterk af. Op dit moment gaat het om slechts twintig tot veertig kinderen per jaar. Het totaalaantal afgestane, in Nederland geboren kinderen bedraagt ruim 18.000.
Al spoedig na de aanvaarding van de adoptiewet kozen verschillende ongewenst kinderloze echtparen voor adoptie van een buitenlands kind, aanvankelijk afkomstig uit Duitsland, Oostenrijk en Griekenland. Mogelijk voelden de adoptieouders zich vrijer in de relatie met hun kind omdat de biologische moeder verder weg woonde. Dit waren dus de eerste buitenlandse adoptiekinderen, die geplaatst werden bij echtparen die goedgekeurd waren door de Raden voor de Kinderbescherming.
Sinds 1956 is er veel veranderd. Eind jaren zestig kwamen namelijk al de eerste kinderen uit Zuid-Korea. De televisie liet het leed zien van de gemengdbloedige kinderen met een Amerikaanse vader en een Koreaanse moeder die in hun geboorteland hadden geen toekomst. Veel Nederlandse ouders werden door deze beelden getroffen en meldden zich aan voor adoptie.
De interraciale adoptie was hiermee echt begonnen. Uit Korea zouden in totaal meer dan 4000 kinderen worden geadopteerd. Was aanvankelijk alleen buitenlandse adoptie uit Zuid-Korea toegestaan, al spoedig werden de mogelijkheden, onder druk van ouderorganisaties zoals Wereldkinderen, verruimd. Tot 2018 zijn er uit zo’n zestig andere landen nog eens bijna 36.000 kinderen door Nederlandse ouders geadopteerd. Van al die landen zijn China met bijna 7000 kinderen, Colombia met 5446 kinderen, Sri Lanka met 3419 kinderen en India en Indonesië met ruim 3000 kinderen elk de belangrijkste landen.
In het boek ”Kinderen die niet konden blijven. Zestig jaar adoptie in beeld” wordt een historisch overzicht gegeven van adoptie, de psychologische gevolgen voor het kind als gevolg van het afgestaan zijn, en mogelijke opvoedingsproblemen voor adoptieouders. Tevens gaat het over consequenties van de kunstmatige voortplanting met gebruik van een donor.
Wisselend beeld
Buitenlandse adoptie laat een nogal wisselend beeld zien. In de jaren zeventig raken veel mensen enthousiast over het idee. Het zijn niet alleen ongewenst kinderloze echtparen die een kind adopteren, maar voor 30 tot 40 procent ook mensen die al zelf één of meer kinderen hebben. Het is de idealistische generatie adoptieouders.
In het topjaar 1980 komen bijna 1600 kinderen, uit maar liefst 27 landen in vooral Azië en Zuid-Amerika, naar Nederlandse gezinnen. De meeste van deze kinderen worden door een van de toen vijftien bemiddelingsorganisaties geplaatst. Nogal wat ouders gaan ook zelf naar het buitenland om een kind te krijgen. Het is de tijd dat er illegale adopties plaatsvinden. Dit laatste is overigens sinds vele jaren onmogelijk geworden, omdat adoptie alleen via een van de erkende bemiddelaars tot stand mag komen.
In de jaren tachtig van de vorige eeuw verandert er veel in het beeld over buitenlandse adoptie. Resultaten van de eerste wetenschappelijke onderzoeken verschijnen en op de tv komen adoptieouders met hun ervaringen aan het woord. Deze zijn bepaald niet allemaal positief. Er wordt geklaagd over de ernstige opvoedingsproblemen die hun adoptiekinderen met zich meebrengen. Verder blijken niet alle Nederlandse bemiddelaars betrouwbaar te werken. Gegevens over de kinderen kloppen te vaak niet en de adoptiepartners in sommige landen van herkomst vragen voor hun bemoeienis veel te veel geld. Het lijkt wel of er een internationale ‘markt’ voor kinderen is ontstaan. Organisaties en ouders uit landen die meer betalen, komen sneller aan bod. Het is voor de grootste Nederlandse bemiddelaar, Stichting Interlandelijke Adoptie, later opgegaan in het nog steeds bestaande Wereldkinderen, reden om het contact met sommige landen, zoals Zuid-Korea, te verbreken.
China
Door al die perikelen en onzekerheden neemt het aantal ouders die een buitenlands kind willen adopteren in de jaren tachtig met meer dan 50 procent af, evenals het aantal geplaatste kinderen. Het in dit opzicht ‘dieptepunt’ wordt in 1989 bereikt; dan arriveren er nog maar 642 adoptiekinderen. Ook de economische crisis –adoptie kost veel geld– speelt hierbij een rol.
In de jaren negentig ontstaat echter opnieuw een grote verandering. In 1992 komen er opeens 26 kinderen uit China, bijna allemaal meisjes. Het aantal Chinese kinderen neemt al snel spectaculair toe, met 2004 als topjaar, als er maar liefst 800 Chinese adoptiekinderen arriveren. Nog nooit zijn er in één jaar zo veel kinderen uit één land ter adoptie naar Nederland gekomen. Naar aantal adoptiekinderen gerekend, is er sprake van een tweede hausse, hoewel die met ruim 1307 kinderen in 2004 niet meer het niveau van 1980 bereikt.
Na 2004 neemt het aantal geplaatste adoptiekinderen sterk af en na 2006 eveneens het aantal verzoeken om een kind te adopteren. Omdat deze veranderingen veel zeggen over de toekomst van de buitenlandse adoptie, geef ik een overzicht van de belangrijkste cijfers (jaartal - aantal kinderen - aantal verzoeken):
2004 - 1307 - 2474
2005 - 1185 - 3135
2006 - 816 - 3197
2007 - 782 - 2491
2008 - 767 - 1861
2009 - 682 - 1770
2010 - 705 - 1602
2011 - 529 - 1216
2012 - 488 - 842
2013 - 401 - 688
2014 - 354 - 722
2015 - 304 - 631
2016 - 214 - 717
2017 - 210 - 465
In 2017 daalt het aantal verzoeken zelfs spectaculair. Hierbij moet nog worden bedacht dat 30 tot 40 procent van alle verzoeken later weer wordt ingetrokken. Soms omdat de verzoeker onverwacht toch zelf een kind heeft gekregen. Ook kunnen discussies binnen de familie- of vriendenkring, berichtgeving in de media en de hoge kosten (20.000 tot 50.000 euro) een rol spelen.
Deze afname van de buitenlandse adoptie zien we eveneens in andere Europese landen en in het belangrijkste adoptieland, de Verenigde Staten. Door ouders in de VS werden in 2004 nog bijna 23.000 buitenlandse kinderen geadopteerd. In 2016 nog slechts 5370! Procentueel gezien is de daling in ons land echter nog sterker (84 procent versus 77 procent in de VS).
Oorzaken
Voor de gestage daling van het aantal verzoeken zijn verschillende redenen. Buitenlandse adoptie blijkt een slechte pers te hebben. Door de jaren heen besteedden de media vooral aandacht aan allerlei negatieve kanten. De scherpe daling van het aantal verzoeken in 2017 hangt mogelijk samen met de ophef over verkeerde praktijken uit het verleden in Sri Lanka en Bangladesh die nu aan het licht komen. Geadopteerden uit die landen maken zich boos over de manier waarop het indertijd is gegaan. Gegevens over hun leeftijd kloppen niet; biologische ouders die overleden zouden zijn, blijken nog te leven; het kan gaan om ouders die hun kind niet officieel ter adoptie hebben afgestaan; de hoge, niet verantwoorde kosten enzovoorts.
Er is echter ook een heel andere reden voor de sterke afname. Er is veel meer belangstelling om op kunstmatige wijze zwangerschap tot stand te brengen en dit gebeurt ook steeds meer met succes. Denk aan in-vitrofertilisatie (IVF), KID en hormoonbehandelingen. Velen kiezen toch liever eerst daarvoor.
In de landen van herkomst is intussen veel veranderd. Sinds de jaren zeventig is de economische situatie in veel van die landen sterk verbeterd, waardoor ze financieel beter in staat zijn voor hun kinderen te zorgen. Maar ook de maatschappelijke discussie is aan het veranderen. Het vertrek van kinderen naar het buitenland wordt steeds negatiever beoordeeld en de belangstelling om zelf deze kinderen te adopteren neemt toe.
Toekomst
Vorig jaar bracht de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming zijn advies ”Bezinning op interlandelijke adoptie” uit. Om enkele steekhoudende redenen adviseert de raad om adopties uit China, de Europese landen en de VS geheel te stoppen. Deze landen moeten geacht worden voor hun eigen kinderen te kunnen zorgen. En daarbij houden China en de VS zich niet aan de regels van het Haags Adoptie Verdrag. Verder zou Nederland dienen te bevorderen dat de kinderen zo veel mogelijk in het eigen land worden opgevangen. Steun vanuit het Westen, om een goed kinderbeschermingssysteem op te bouwen, kan hierbij een positieve rol spelen.
Ook zou de huidige situatie in ons land, waarbij particuliere organisaties de buitenlandse adopties regelen, dienen te veranderen. Vijf bemiddelende organisaties voor slechts 210 kinderen, dat komt de kwaliteit van de bemiddeling niet ten goede. De raad pleit ervoor dat de overheid de gehele keten van de interlandelijke adoptie in haar beheer neemt.
Zelf verwacht ik dat buitenlandse adoptie niet geheel zal verdwijnen, maar wel dat het aantal kinderen de komende jaren nog kleiner zal worden. In een ver buitenland geadopteerd worden is tenslotte niet niks: het kind verliest door de adoptie zijn familiebanden, zijn naam, zijn geboortegrond, zijn taal en meestal zijn godsdienst. Zijn identiteit moet hij als het ware opnieuw opbouwen, wat in de praktijk erg moeilijk blijkt te zijn.
In het verleden zijn zeker veel adoptiekinderen goed geholpen. Adoptieouders deden hun uiterste best het kind goed op te vangen en hier een prima plek te geven. Bij de meeste kinderen is dit gelukt. De tijden zijn echter veranderd. Landen kunnen en willen meer voor hun eigen kinderen zorgen, wat is toe te juichen.
Het aantal Nederlandse wensouders is sterk gedaald. We realiseren ons nu veel beter dat een kind slechts bij hoge uitzondering ter adoptie naar het buitenland dient te vertrekken. Ook hier is sprake van voortschrijdend inzicht, gestoeld op vijftig jaar ervaring.
De auteur is emeritus hoogleraar adoptie.